2k Klasse- 1 Stunde

2k Klasse- 1 Stunde
1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2k Klasse- 1 Stunde

Slide 1 - Slide

Deutsch
die erste Stunde

Slide 2 - Slide

Herzlich wilkommen!
Was machen wir heute? 
  • Klassenregeln
  • Neue Kontakte
  • Was wisst ihr noch?
Lernziel:
1. Du kennst die Regeln in der Deutschstunde
2. Du kannst das Online Lernbuch finden.
3. Du weißt was du zur Stunde mitbringen musst

Slide 3 - Slide

Meine Regel:
RESPEKT
- Hoe kom je binnen? (rustig, telefoon in de telefoontas, direct naar plek en spullen op tafel, tas op de grond)

-als iemand aan het woord is, de rest stil is.

-niet zonder te vragen door het lokaal lopen.
- Niets gooien in de klas
- Geen eten en drinken, ook geen kauwgom.
- Ik geef aan wanneer je je spullen mag inpakken.

Slide 4 - Slide

Das brauchst du immer für die Stunde Deutsch!


- Neue Kontakte Deutschbuch B

- Een schrift 

- Een pen

- Je opgeladen laptop

Slide 5 - Slide

Was wisst ihr noch?

Slide 6 - Slide

Kannst du dich vorstellen?

Slide 7 - Slide

Ik heet ....
A
Ich heiße ....
B
Ich wohne in ...
C
Ich bin ..... Jahre alt

Slide 8 - Quiz

Ik ben .... jaar oud
A
Ich heiße ....
B
Ich wohne in ...
C
Ich bin ..... Jahre alt

Slide 9 - Quiz

Ik woon in ....
A
Ich heiße ....
B
Ich wohne in ...
C
Ich bin ..... Jahre alt

Slide 10 - Quiz

Was kannst du noch über die erzählen?
Lieblingstier?
Lieblingsfarbe?
Hobbys?

Slide 11 - Slide

Schule

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Satz der Woche

Slide 15 - Slide

Hausaufgaben
1. Kijk nog een keer in je oude schrift. Hoe was het nog een keer met haben und sein?
2. Leer de eersten woorden uit de woordenlijst  

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 18 - Slide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 19 - Slide

Übersetzte (vertaal):
jij

Slide 20 - Open question

Übersetzte (vertaal):
wij

Slide 21 - Open question

Übersetzte (vertaal):
jullie

Slide 22 - Open question

Übersetzte (vertaal):
ik

Slide 23 - Open question

Übersetzte (vertaal):
u

Slide 24 - Open question

Übersetzte (vertaal):
zij

Slide 25 - Open question

Übersetzte (vertaal):
hij

Slide 26 - Open question

Übersetzte (vertaal):
het

Slide 27 - Open question

Ik
jij 
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
U
ihr 
er
Sie 
wir 
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich 

Slide 28 - Drag question

haben

Slide 29 - Slide

wir ......
A
habbe
B
haben
C
habe
D
hebben

Slide 30 - Quiz


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 31 - Quiz


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 32 - Quiz

sie (ev).....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 33 - Quiz

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 34 - Quiz

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 35 - Drag question

sein

Slide 36 - Slide

du ....................
A
bin
B
bist
C
sein
D
seid

Slide 37 - Quiz

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 38 - Quiz

ihr ....................
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid

Slide 39 - Quiz

Agnes und Martin .............
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist

Slide 40 - Quiz

Das Kind ............
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid

Slide 41 - Quiz

Warum ............. Sie hier?
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 42 - Quiz

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 43 - Drag question

Nu door elkaar... Let op!
haben & sein

Slide 44 - Slide

Es .................... keinen Sinn (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 45 - Quiz

Du .................... nett (sein)
A
bist
B
bin
C
ist
D
sein

Slide 46 - Quiz

Ihr ....................viel Spaß (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 47 - Quiz

Ich .................... es kalt (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 48 - Quiz

Ich ........... 14 Jahre alt (sein)
A
habe
B
bin
C
sein
D
haben

Slide 49 - Quiz

Wir ................. einen Hund (haben)
A
sind
B
haben
C
habben
D
seid

Slide 50 - Quiz

Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 51 - Open question

Opa und Oma .................... ein neues Auto.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 52 - Open question

Ik kan de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 53 - Poll