Thema 6 dag 4 klassikaal

Thema 6 dag 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 6 dag 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

het huis

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

de afzuigkap
de koelkast
het fornuis
de magnetron
de eieren
de keuken
de afwasmachine

Slide 5 - Drag question

Slide 6 - Slide

de bezem
de stofzuiger
de wasmachine
de emmer
de strijkplank
het strijkijzer
Het schoonmaakmiddel

Slide 7 - Drag question

Wat doet hij?
A
Hij wast het hemd.
B
Hij trekt het hemd aan.
C
Hij trekt het hemd uit.
D
Hij strijkt het hemd.

Slide 8 - Quiz

Hij strijkt het hemd.

Slide 9 - Slide

Wat doet zij?
A
Zij wast het hemd.
B
Zij trekt het hemd aan.
C
Zij trekt het hemd uit.
D
Zij strijkt het hemd.

Slide 10 - Quiz

Enkelvoud (1)
de magnetron
het fornuis
de koelkast
de stofzuiger
de wasmachine
het schoonmaakmiddel
de emmer
de afzuigkap
de strijkplank
het strijkijzer
de bezem
de afwasmachine
de vaatwasser
de gootsteen



Meervoud (2+)
de magnetrons
de fornuizen
de koelkasten
de stofzuigers
de wasmachines
de schoonmaakmiddelen
de emmers
de afzuigkappen
de strijkplanken
de strijkijzers
de bezems
de afwasmachines
de vaatwassers
de gootstenen


Slide 11 - Slide

Beeld de zin uit.

Slide 12 - Slide

de kleuren
de kleuren

Slide 13 - Slide

blijven

ik blijf
jij blijft
hij blijft
zij blijft
wij blijven
jullie blijven
zij blijven
wonen

ik woon
jij woont 
hij woont
zij woont
wij wonen
jullie wonen
zij wonen

Slide 14 - Slide

slapen

ik slaap
jij slaapt
hij slaapt
zij slaapt
wij slapen
jullie slapen
zij slapen
opruimen

ik ruim op
jij ruimt op
hij ruimt op
zij ruimt op
wij ruimen op
jullie ruimen op
zij ruimen op

Slide 15 - Slide

verhuizen

ik verhuis
jij verhuist
hij verhuist
zij verhuist
wij verhuizen
jullie verhuizen
zij verhuizen
schoonmaken

ik maak schoon
jij maakt schoon
hij maakt schoon
zij maakt schoon
wij maken schoon
jullie maken schoon
zij maken schoon

Slide 16 - Slide

wassen

ik was
jij wast
hij wast
zij wast
wij wassen
jullie wassen
zij wassen
opstaan

ik sta op
jij staat op
hij staat op
zij staat op
wij staan op
jullie staan op
zij staan op

Slide 17 - Slide

strijken

ik strijk
jij strijkt
hij strijkt
zij strijkt
wij strijken
jullie strijken
zij strijken
zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 18 - Slide

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide