Vragen in de present simple (tegenwoordige tijd):
1. Am/are/is/can/will staan gewoon vooraan in een zin:
Tammy can swim -> Can Tammy swim?
2. Bij andere werkwoorden gebruik je do/does
en staat het andere werkwoord in de stam (ik-
vorm, meestal moet je een s weghalen)
Tammy works in a gym
Does Tammy works in a gym?
My sister lives in a big house
Does my sister lives in a big house?