Thema Sport Les 1

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Nederlands thema Sport
Wat gaan we doen?
- Kahoot: sportquiz
- Belangrijke woorden
- Lidwoord 
- Zelfstandig naamwoord 
- Werkwoord 
- Voorzetsel

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Belangrijke woorden
Aanmoedigen
Aanvallen
Concentreren
Conditie
Fysiek
De Tactiek
Diskwalificeren
Mentaal
Blessure

Slide 4 - Slide

Na deze Les:


Weet ik:
  • Wat een lidwoord,  zelfstandig naamwoord, werkwoord en een voorzetsel is.
  • Kan ik ze herkennen en gebruiken in een zin.

Slide 5 - Slide

Lidwoord
De - Het - Een

Lidwoord
De - Het - Een
Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord
De man, het gebouw, een fiets.
De vrouw, het plein, een schoen.

Slide 6 - Slide

Lidwoord
De - Het - Een

Lidwoord
De - Het - Een
Wanneer de en wanneer het ?

Meervoud altijd de.

Een kan altijd
Daar zijn geen regels voor.

Het huis, de huizen.

Een auto, een huis, een fiets

Slide 7 - Slide

Lidwoord
De - Het - Een

Lidwoord
De - Het - Een
Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord
De man, het gebouw, een fiets.
De vrouw, het plein, een schoen.

Slide 8 - Slide

Lidwoorden

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een woord voor iets of iemand.
Bij een zelfstandig naamwoord hoort een lidwoord
Een zelfstandig naamwoord kun je meestal in meervoud zetten

Slide 10 - Slide

Is het een zelfstandig naamwoord?

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
• de dure voetbal
• het grote team
Soms achter het zelfstandig naamwoord.
• De bal is duur.
• Het team is groot.

Slide 12 - Slide

Voeg een bijvoeglijk naamwoord toe

Slide 13 - Slide

Het werkwoord
Het werkwoord vertelt wat iets of iemand aan het doen is.
Het werkwoord vertelt dus wat er gebeurt.
Voorbeeld
• fietsen, rennen, racen
• aanmoedigen, concentreren, presteren

Slide 14 - Slide

Werkwoorden

Slide 15 - Slide

Het voorzetsel
Het voorzetsel is meestal een kort woordje in een zin.
Het voorzetsel geeft vaak een plaats aan.
In het stadion.
Op de tribune.
Het voorzetsel kan ook iets zeggen over de tijd.
Tijdens de competitie.
Na de finale.

Slide 16 - Slide

Zet er een voorzetsel voor

Slide 17 - Slide

Lidwoord 
      De - Het - Een
Zelfstandig naamwoord
      Een woord voor iets of iemand (huis, man, fiets)
Werkwoord 
       Doe - woord. Vertelt wat iets of iemand doet
Voorzetsel
       Kort woordje in een zin die aangeeft waar of 
      wanneer iets gebeurd

Slide 18 - Slide