This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
§ 4.2 Wat levert het op?
2 h
16 juni Toets H4
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Vandaag
1. Doelen vandaag
2. Terugblik §4.1
3. Instructie §4.2
4. Werken aan §4.2
5. Reflectie & huiswerk
Slide 3 - Slide
Vorige les
Produceren
Toegevoegde waarde
Bedrijfskolom
Productiesectoren
Productiekosten
Kostprijs
Slide 4 - Slide
Opgave bespreken
Slide 5 - Slide
Doelen vandaag
Je weet wat een ondernemer is
Je kent de vier productiefactoren en kunt uitleggen wat investeren is
Je weet wat concurrenten zijn
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt
Slide 6 - Slide
Ondernemer
Een ondernemer verdient zijn inkomen met een eigen bedrijf.
Slide 7 - Slide
Productiefactoren
Slide 8 - Slide
Productiefactoren
Natuur
Kapitaal
Arbeid
Bomen
Graan
Machine
Vrachtwagen
Personeel
Werknemer
Slide 9 - Drag question
Tom rijdt met een vrachtwagen van Deco BV. De vrachtwagen hoort bij de productiefactor
A
Arbeid
B
kapitaalgoederen
C
natuur
Slide 10 - Quiz
Welke productiefactoren zie hier? Leg ook uit.
Slide 11 - Open question
Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 12 - Drag question
Concurrenten
Concurrenten zijn bedrijven die dezelfde soorten producten verkopen.
Bijvoorbeeld smart phones:
Slide 13 - Slide
Match de concurrenten met elkaar
Slide 14 - Drag question
Investeren
Investeren = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen (= goederen die zijn bedoeld om andere goederen te maken). Bijvoorbeeld machines of gebouwen.
Slide 15 - Slide
Wat is investeren?
A
Het lenen van geld
B
Winst maken
C
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
D
Produceren
Slide 16 - Quiz
kosten < opbrengst = winst
kosten > opbrengst = verlies
Faillissement is mogelijk
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten
Voorbeeld :
Sem heeft voor € 275 aan frisdrank verkocht.
De kosten waren in totaal € 165.
Zijn winst is:
€ 275 – € 165 = € 110
Slide 19 - Slide
Met welke formule bereken je de winst of verlies?
A
Winst (of verlies) = Omzet + kosten
B
Winst (of verlies) = Omzet - kosten
C
Winst (of verlies) =
Afzet x verkoopprijs
D
Winst (of verlies) = Afzet : verkoopprijs
Slide 20 - Quiz
Opbrengsten= €110 kosten = €30,- Winst?
A
€140,- winst
B
€80,- verlies
C
€80,- winst
D
€110,- winst
Slide 21 - Quiz
Je verkoopt fruit op de markt. Vandaag is je opbrengst € 772 De totale kosten zijn € 489 Hoeveel is de winst?
A
€ 281
B
€ 1261
C
€ 283
D
€ 1262
Slide 22 - Quiz
Rachid is dit jaar zijn eigen bedrijf begonnen. De verkoop leverde dit jaar een opbrengst van € 68.200 Aan winst hield hij € 26.000 over. Bereken de kosten die hij dit jaar had
A
€ 84.200
B
€ 42.000
C
€ 84.000
D
€ 42.200
Slide 23 - Quiz
Winst (of verlies) berekenen
Slide 24 - Slide
In oefening
We gaan op koningsdag limonade verkopen. We verkopen deze voor €1,50 per glas. In totaal verkopen we 228 glazen. De inkoopkosten zijn €0,40 per glas. Verder kost het huren van het kraampje €125,- Wat is de totale winst/verlies van deze dag?