B = basisKijk naar de informatie uit de vraag --> onderstreep de jaartallen, begrippen, personen, gebeurtenissen die je hebt geleerd.
Kijk naar informatie uit de bron --> onderstreep de jaartallen, begrippen, personen, gebeurtenissen die je hebt geleerd.
Stel de vraag: Wat vragen ze van je?
A = antwoord formuleren
Hoe moet je antwoord geven? (antwoordstructuren of een doe het zo?)
Benoem wat je hebt geleerd over dit onderwerp/begrippen, doe dit eerst op je kladblaadje!
Maak gebruik van de informatie uit de bron, als deze er is!
Heb je alle informatie opgeschreven? Formuleer dan nu je antwoord op je antwoordenblad.
C= check
Lees de vraag nog eens goed door en check of het antwoord reeds op papier staat.
Schrijf als conclusie in een enkele zin het antwoord op de vraag.
Dus ... check of je antwoord voldoet; juiste aantal argumenten/ invalshoek/ etc.