Meervoud

Welke dag | datum is het vandaag?
Hoe laat is het?
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welke dag | datum is het vandaag?
Hoe laat is het?

Slide 1 - Slide

Welke dag | datum is het vandaag?
Hoe laat is het?

Slide 2 - Slide

Datum en Tijd
Het is vandaag:
  • maandag
  • 15 januari
  • 2024
Het is bijna half vier

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?
  • je kunt de u goed uitspreken
  • je kunt woorden in meervoud maken
  • je weet hoe je woorden met een korte klank in het meervoud schrijft
  • je weet hoe je woorden met een lange klank in het meervoud schrijft


Slide 4 - Slide

Wat gaan we doen?
  • hoe maak je meervoud?
      een stoel - twee stoel-

Doelen:
  • je weet hoe je woorden met een korte klank in het meervoud schrijft
  • je weet hoe je woorden met een lange klank in het meervoud schrijft


Slide 5 - Slide

Meervoud: -en

Slide 6 - Slide

Wat is het meervoud?
Pak je schrift en schrijf het meervoud op van:
  • bord
  • schrift
  • deur
  • stoel
  • hand

Slide 7 - Slide

enkelvoud
meervoud
tenen
jassen
katten
raam
bed
ramen
teen
jas
bedden
kat

Slide 8 - Drag question

Schrijf het meervoud op
  • kat
  • jas
  • bed
  • raam
  • teen 

Slide 9 - Slide

enkelvoud
meervoud
juffen
bomen
bossen
bus
muur
bussen
juf
boom
muren
bos

Slide 10 - Drag question

Schrijf het meervoud op
  • juf
  • bos
  • bus
  • muur
  • boom 

Slide 11 - Slide

Kort: a - e- i - o - u
Lang: a (aa) - e (ee) - o (oo) -      u (uu)
_______
_______
_______
_______

Slide 12 - Slide

Meervoud van
KORTE klank
  • kat - katten
  • jas - jassen
  • bed - bedden
  • bus - bussen
LANGE klank
  • raam - ramen
  • teen - tenen
  • muur - muren

Slide 13 - Slide

Kort: a - e- i - o - u
Lang: a (aa) - e (ee) - o (oo) -      u (uu)
_______
_______
_______
_______

Slide 14 - Slide

Hoe ging het?

Wat heb je geleerd?


Wat vond je moeilijk?

Slide 15 - Slide

Wat hebben we gedaan?
  • je kunt de u goed uitspreken
  • je kunt woorden in meervoud maken
  • je weet hoe je woorden met een korte klank in het meervoud schrijft
  • je weet hoe je woorden met een lange klank in het meervoud schrijft


Slide 16 - Slide

Meervoud

Slide 17 - Slide

Woorden met 2 medeklinkers 
Woorden met 2 medeklinkers op het einde, krijgen -en
De docent -  Twee docenten
De cursist - Tien cursisten
Het woordTwintig woorden
De punt - Twee punten

medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z

Slide 18 - Slide

 oe-ui-eu-ei-ie-ij- ou- au
Woorden met tweeklank + medeklinker: + en

De stoel - Drie stoelen
De tuin - Twee tuinen
De zoen - Drie zoenen

Maak oefening A

Slide 19 - Slide

Woorden met a, e, o, u, i 
Woorden met korte klank a, e, o, u, i in meervoud 2 medeklinkers. 
Kijk goed:
De zin (i = korte klank) Drie zinnen
De klas (a = korte klank) Vier klassen
De juf (u = korte klank) Twee juffen
Het bos  (o = korte klank) De bossen


Slide 20 - Slide

Woorden met aa, ee, oo, uu
Woorden met lange klank aa, ee, oo, uu en 1 medeklinker worden in het meervoud a, e, o, u. Je hoort wél lange klank.

Het raam (aa = lang) - De ramen
Het been (ee = lang) - De benen
Het brood (oo = lang) - De broden
De muur (uu = lang) - De muren        Maak oefening B

Slide 21 - Slide

Na e, -el, -em, -en, -er, –ie: –s
Na e, - el, -em, -er en –ie komt in het in het meervoud –s. 
Het kopje (kort) - De kopjes (meisje – meisjes)
De tafel - De tafels
De bezem - De bezems
De jongen -  De jongens
De letter - De letters
De vakantie - De vakanties         Maak oefening G


Slide 22 - Slide

F->V en S->Z
Let op:
De brief – twee brieven
De golf – twee golven
De roos – twee rozen
Het huis – twee huizen
De f wordt in het meervoud een v.
De s wordt in het meervoud een z.     Maak oefening H, I en J


Slide 23 - Slide

Na –a, -i, -o, -u en –y: 's
Na –a, -i, -o, -u en –y op het einde is het meervoud ‘s (komma S).
De opa (lang) - De opa’s
De taxi - De taxi’s
De auto - De auto’s
De paraplu - De paraplu’s
De baby - De baby’s
                                                                                      Ik at uw yoghurt op. 

Slide 24 - Slide

Wat is goed?
A
drie kloken
B
drie kloks
C
drie klokken
D
drie kloke

Slide 25 - Quiz

Wat is goed?
A
twee krante
B
twee krants
C
twee krantten
D
twee kranten

Slide 26 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik lust wel twee ijsjes.
B
Ik lust wel twee ijsje.
C
Ik lust wel twee ijsjen.
D
Ik lust wel twee ijssjes.

Slide 27 - Quiz

Wat is goed?
A
5 paprikas
B
5 paprikaas
C
5 paprika
D
5 paprika's

Slide 28 - Quiz


A
boodschapen doen
B
boodschap doen
C
boodschappen doen
D
boodschaps doen

Slide 29 - Quiz

Wat is goed?
A
Een hond loopt op 4 pooten.
B
Een hond loopt op 4 poot.
C
Een hond loopt op 4 poten.
D
Een hond loopt op 4 pootten.

Slide 30 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik heb 2 benen.
B
Ik heb 2 bene.
C
Ik heb 2 beenen.
D
Ik heb 2 been.

Slide 31 - Quiz

Wat is goed?
A
Dat zijn 2 lieve babies.
B
Dat zijn 2 lieve baby's.
C
Dat zijn 2 lieve babys.
D
Dat zijn 2 lieve babie.

Slide 32 - Quiz

Wat is goed?
A
Op isk zijn veel juffen.
B
Op isk zijn veel jufs.
C
Op isk zijn veel jufen.
D
Op isk zijn veel juf.

Slide 33 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik hou van paard.
B
Ik hou van paarde.
C
Ik hou van paards.
D
Ik hou van paarden.

Slide 34 - Quiz