Sterke werkwoorden met de letter e en a

Klas 3
Sterke werkwoorden met de letter e en a
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Klas 3
Sterke werkwoorden met de letter e en a

Slide 1 - Slide

Wat weet je van sterke
werkwoorden i.h. NL

Slide 2 - Mind map

Sterke ww in het Duits.
Veel werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn, zijn dit in het Duits ook. Dit is te herkennen aan de klinker wisseling in de verleden tijd (v.t). MAARRR in het Duits gebeurt er in de tegenwoordige tijd (t.t) ook iets. 

Slide 3 - Slide

Wat denk je dat er zal gebeuren in de tegenwoordige tijd?
A
Bij ich, ihr, & wie treed een klinkerwisseling op
B
Alle werkwoorden krijgen een andere uitgang dan esttenten
C
Bij du, er, sie & es treed een klinkerwisseling op
D
De uitgangen van (fe) esttenten vervalt

Slide 4 - Quiz

Sterke ww in het Duits.
In de tegenwoordige tijd (t.t) verandert de klinker ook mee. Dit gebeurd alleen bij de sterke werkwoorden met een e of een a in de stam. Deze klinkers veranderen in het volgende:

Slide 5 - Slide

Sterke ww in het Duits.
Er zijn 3 opties:
a verandert in ä
en de letter e heeft twee opties: i of ie

Slide 6 - Slide

Sterke ww in het Duits.
Wanneer i of ie?
De letter e verandert in een i bij een korte klank (korte optie)
Bij een lange klank verandert de e in een ie (lange optie)


Slide 7 - Slide

Waar komt deze verandering?
Alleen bij de personen: du, er, sie en es. Alle andere gaan gewoon via (fe)esttenten

Slide 8 - Slide

Verbind de klank met de juiste klinker.
Lange eee klank
klank e
korte è klank
klinker: 
ä
Klinker: 
i
Klinker: ie

Slide 9 - Drag question

Uitzonderingen

Slide 10 - Slide

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden veranderd de klinker?

Slide 11 - Open question

Bij welke werkwoorden veranderd de klinker niet? Noem er minimaal 3.

Slide 12 - Open question

Das Verb: helfen (korte-klank) krijgt een klinkerwisseling e - i. Richtig oder falsch?

Slide 13 - Open question

Toepassen d.m.v meerkeuze
Nu ga je meerkeuze vragen beantwoorden. 
Kies de juiste vervoeging voor het gat in de zin. 

Slide 14 - Slide

Ich __________ (fahren) nach Deutschland.
A
fähre
B
fahre
C
fährest
D
fahrest

Slide 15 - Quiz

Er _________ (sehen) gerne fern.
A
sieht
B
siehst
C
siht
D
sehst

Slide 16 - Quiz

___________ (sprechen) du auch Deutsch?
A
Sprechst
B
Spriechst
C
Sprichst
D
Spriecht

Slide 17 - Quiz

Meine Mama _______ (stehen) hinter dem Baum.
A
stiht
B
stieht
C
steht
D
stehst

Slide 18 - Quiz

Sie (ev.) _________ (treten) gegen den Ball.
A
trett
B
trittet
C
trittst
D
tritt

Slide 19 - Quiz

Deutschbuch seite 17
Mache Aufgabe 8 
timer
8:00

Slide 20 - Slide