This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Bedrijfseconomie
Pincode Hoofdstuk 5 Investeren moet!
Wat heb je nodig? de balans
Waar haal je het geld vandaan?het vermogen
Wat kost dat? de kosten
Ga je winst maken? de winst & verlies rekening
Toets H4+H5
Slide 1 - Slide
Opgave 8 (liquide middelen)
Op de balans van 1 januari van een onderneming is te zien dat de bank een saldo van € 950 heeft en dat er € 435 in de kas zit. Gedurende de eerste 2 maanden is er € 2.450 aan liquide middelen uitgegeven en is er € 2.735 aan liquide middelen binnengekomen. Het banksaldo op 20 februari bedraagt € 700. Hoeveel bedraagt het bedrag ‘kas’ op de balans van 20 februari?
Uitwerking
totaal liquide middelen op 1 januari € 950 + € 435 = € 1.385
totaal liquide middelen op 20 februari € 1.385 + € 2.735 – € 2.450 = € 1.670
kas € 1.670 – € 700 = € 970
Slide 2 - Slide
Opgave 9.a (balans)
De eigenaar van sportwinkel FlexFit wil een nieuwe balans opstellen.
a. Maak een balans en zet de balansposten in de juiste volgorde en op de juiste zijde.
machine € 20.000
kas € 2.300
inventaris € 1.500
debiteuren € 245
pand € 123.000
bank € 25.600
voorraad sportartikelen € 254.000
eigen vermogen: € …
Slide 3 - Slide
Debet (activa = bezittingen)
Vaste activa (> 1 jaar)
pand 123.000
machine 20.000
inventaris 1.500
Vlottende activa (< 1 jaar)
voorraad sportartikelen 254.000
debiteuren 245
Liquide activa (of liquide middelen)
bank 25.600
kas 2.300
Credit (activa = schulden)
Eigen vermogen
eigen vermogen 426.645
Lang vreemd vermogen (> 1 jaar)
Kort vreemd vermogen (< 1 jaar)
Slide 4 - Slide
Opgave 9.b (balans)
Stel dat deze sportwinkel voor € 200.000 sportartikelen verkoopt per bank. De inkoopprijs van de geleverde artikelen is € 140.000. Daarnaast koopt de eigenaar voor € 50.000 sportartikelen in per bank. De winkel schaft tevens een nieuwe kassa aan voor een bedrag van € 1.500. Dit bedrag wordt per bank voldaan. Stel de nieuwe balans op.