Oefentoets Thema 3 Erfelijkheid

Oefentoets Thema 3 Erfelijkheid


De hele toets bestaat uit meerkeuze vragen waarbij je soms wel een papiertje bij nodig hebt. Denk hierbij aan de kruisingschema's.
Succes!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets Thema 3 Erfelijkheid


De hele toets bestaat uit meerkeuze vragen waarbij je soms wel een papiertje bij nodig hebt. Denk hierbij aan de kruisingschema's.
Succes!

Slide 1 - Slide

Bij een vlokkentest wordt weefsel uit de placenta weggehaald.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Lees deze tekst
Sommige goudvissen hebben een gevlekt uiterlijk  Gevlekte goudvissen zijn heterozygoot voor de lichaamskleur. Zij ontstaan als in de
P-generatie een witte goudvis (AwAw) wordt gekruist met een oranje goudvis (AoAo). Gevlekte goudvissen hebben een intermediair fenotype.
 Bewering 2 tot en met 5 gaan hierover.

Slide 3 - Slide

Heterozygoot wil zeggen, dat het genenpaar voor een eigenschap uit twee gelijke genen bestaat.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

De kleur wit is recessief in deze kruising.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Bij een intermediair fenotype komen beide genen van een genenpaar even sterk tot uiting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

De P-generatie zijn de ouders in een kruising.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Lees deze informatie goed door!

Thalassemie is een zeer ernstige bloedziekte die het gevolg is van afwijkende rode bloedcellen. De ziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen. Iemand die heterozygoot is voor dit gen wordt een drager genoemd. Een drager heeft meestal voldoende gezonde rode bloedcellen en heeft de ziekte in een minder ernstige vorm.
Beantwoord de vraag op de volgende slide.

Slide 8 - Slide

Rob is drager van thalassemie.

Komt het gen voor thalassemie in alle gewone lichaamscellen van Rob voor? En in alle zaadcellen?

A
In alle gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
B
In alle gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.
C
In de helft van de gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
D
In de helft van de gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.

Slide 9 - Quiz

De meeste mensen hebben ‘losse’ oorlelletjes, maar er zijn ook mensen met ‘vaste’ oorlelletjes. De vorm van de oorlelletjes is erfelijk bepaald.
Een vrouw en een man met losse oorlelletjes hebben twee kinderen. Deze hebben beiden losse oorlelletjes en zijn homozygoot voor deze eigenschap.
Valt uit het bovenstaande op te maken of het gen voor losse oorlelletjes dominant of recessief is?

A
Ja, dit gen is dominant.
B
Ja, dit gen is recessief.
C
Nee, dat valt uit het bovenstaande niet op te maken.

Slide 10 - Quiz

Valt uit het bovenstaande op te maken of de ouders heterozygoot of homozygoot zijn voor de desbetreffende eigenschap?
A
Ja, beide ouders zijn heterozygoot.
B
Ja, beide ouders zijn homozygoot.
C
Nee, dat valt uit het bovenstaande niet op te maken.

Slide 11 - Quiz

Het gen voor krullend haar is dominant (R), dat voor sluik (steil) haar recessief (r). Een vrouw die homozygoot is voor sluik haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar. Kind P is homozygoot voor sluik haar.
Wat is het genotype van de vader?
A
rr
B
RR
C
Rr
D
Dat is niet te zeggen

Slide 12 - Quiz

Een vlieg met een grijs lichaam wordt gekruist met een vlieg met een zwart lichaam. Alle nakomelingen zijn grijs. De vliegen uit de F1 planten zich onderling voort. De F2 bestaat uit 164 vliegen. 122 hiervan zijn grijs en 42 zwart.
Hoeveel van die 122 grijze vliegen uit de F2 zijn homozygoot?
Maak een kruisingsschema.
A
Ongeveer 40.
B
Ongeveer 60.
C
Ongeveer 80.
D
Alle 122.

Slide 13 - Quiz

In de afbeelding is de overerving van de erfelijke ziekte hypofosfatase weergegeven. Deze ziekte zorgt er onder andere voor dat botten en tanden niet goed worden opgebouwd.
Een persoon die met zwart is weergegeven, heeft de ziekte hypofosfatase. Bij mensen is het gen voor deze ziekte recessief (d).

Wat is het genotype van Lianne? (zwarte bolletje)

A
dd
B
Dd
C
DD
D
Dat is niet te zeggen

Slide 14 - Quiz

Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.

Is Stephanie een drager? En Henry?

A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.

Slide 15 - Quiz

Lees deze informatie goed door!
Bij tomatenplanten is het gen voor paarse stengel dominant over het gen voor groene stengel. Iemand heeft twee tomatenplanten met paarse stengel. De ene plant is homozygoot voor de stengelkleur en de andere plant is heterozygoot.
 Door de nakomelingschap van bepaalde kruisingen te onderzoeken, kan worden bepaald welke plant homozygoot is en welke heterozygoot.
Beatwoord de vraag op de volgende slide.

Slide 16 - Slide

Welke van de onderstaande kruisingen komt hiervoor in aanmerking?
A
Beide planten worden met elkaar gekruist.
B
Beide planten worden gekruist met een willekeurige tomatenplant met paarse stengel.
C
Beide planten worden gekruist met een tomatenplant die homozygoot is voor de eigenschap paarse stengel.
D
Beide planten worden gekruist met een tomatenplant die homozygoot is voor de eigenschap groene stengel.

Slide 17 - Quiz

Hoeveel paar chromosomen bevat een lichaamscel van een mens?
A
12
B
23
C
46
D
24

Slide 18 - Quiz

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.

Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit? Maak een kruisingsschema.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 19 - Quiz

Wat zijn mutagene invloeden?
A
Bepaalde soorten van het fenotype
B
Stoffen die plotseling het fenotype kunnen veranderen
C
Bepaalde soorten van het genotype
D
Stoffen die plotseling het genotype kunnen veranderen

Slide 20 - Quiz

Wat is geen mutagene invloed
A
mutagene stof zoals asbest
B
röntgen-of radioactieve straling
C
warmtestraling van de kachel
D
sigarettenrook

Slide 21 - Quiz

Bij kanker ontstaat het eerste gezwel, doordat een kankercel in het bloed of in de lymfe terechtkomt.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz


Hier zie je
A
de vlokkentest
B
postnataal onderzoek
C
vruchtwater-punctie
D
NIPT-test

Slide 23 - Quiz

Bij welk erfelijkheidsonderzoek kun je het erfelijk materiaal van het ongeboren kind NIET onderzoeken?
A
Echoscopie
B
Vruchtwaterpunctie
C
Vlokkentest
D
NIPT- test

Slide 24 - Quiz

Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
klassieke biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
moderne biotechnologie

Slide 25 - Quiz

Klassieke biotechnologie wijzigt direct het DNA.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 26 - Quiz

Plotselinge verandering van het genotype noemen we......
A
recombinant-DNA-techniek
B
biotechnologie
C
mutatie
D
evolutie

Slide 27 - Quiz

Biotechnologie wordt gebruikt bij het maken van voeding.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Goed of fout?
Bacteriën gebruiken om biologische wasmiddelen te maken is een voorbeeld van klassieke biotechnologie
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quiz

Wat vond je van deze oefentoets? Laat het weten met een toepasselijke originele foto!

Slide 30 - Open question