Bonusbadje 1-2-3

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

 Werkwoordspelling

Het (1. weglopen) meisje (2. hebben) zich met haar ouders (3. verzoenen).

Op de onlangs (4. verbreden) snelweg (5. staan, v.t.) twee lifters

(6. Vinden) je broer dat ook?

De acteur (7. beantwoorden, v.t.) de vraag

Op het slecht (8. organiseren) feest (9. zijn, v.t.) rellen (10. uitbreken).

De (11. loslaten) honden hadden in het park met elkaar (12. vechten).

Volgens het fotomodel (14. hebben, t.t.) de roddel (15. leiden) tot een (16. verpesten) sfeer.

De fotograaf (19. vragen, v.t.) het fotomodel naar de (20. vergroten) foto’s.

Het (24. gebeuren, t.t.) wel dat een leraar zich vergist

Gisteren (redden) de brandweer de bestuurder uit het autowrak op de A2.

1. redde
2. redden

Toevallig (ontmoeten, vt) Bianca en Sanne elkaar zojuist bij H&M.

1. ontmoetten
2. ontmoeten

Cas ............morgen 15.

1. word
2. wort
3. wordt
4. worden

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein

1. miste
2. mistte
3. misde
4. misdte

(Braden) je moeder vanavond een kip in de oven?

1. Braadt
2. Braad
3. Braden
4. Braat

Wat is de verleden tijd van:
scheppen (betekenis van 'maken')

1. schepte
2. schepde
3. schiep
4. schop

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.

1. kleed
2. kleedt
3. klede
4. kleedde

Hij heeft haar (beschermen).

1. beschermd
2. beschermt
3. beschermdt
4. beschermde

Zij hebben (betalen).

1. betaalt
2. betaald
3. betaaldt
4. betaalte

Gisteren (redden) de brandweer de bestuurder uit het autowrak op de A2.

1. redde
2. redden

Toevallig (ontmoeten, vt) Bianca en Sanne elkaar zojuist bij H&M.

1. ontmoetten
2. ontmoeten

... (Schrijven) je op wat de leraar vertelt?

Vandaag ben ik samen met mijn buurmeisje naar huis ... (fietsen).

Ik ... (vinden) het nieuwste boek van Carry Slee helemaal geweldig!

... (Rijden) de president nog wel eens zelf in zijn auto?

Op de markt ... (kopen) mijn zus lekkere broodjes.

... (Schrijven) je op wat de leraar vertelt?

Mijn neef en zijn vriendin ... (verhuizen) afgelopen zomer samen naar Den Haag.

Jij ... (beantwoorden) mijn vragen altijd goed.

Afgelopen periode ... (lezen) de brugklassers het boek 'Koning van Katoren'

Ik ... (zullen) nooit meer mijn boek vergeten, mevrouw.

Vorig jaar ... (branden) het café helemaal af.

Mijn tante en oom ... (reizen) afgelopen vakantie naar Israël.

Afgelopen zomer heb ik mijn kamer in een nieuwe kleur ... (verven).

Dat meisje heeft tegen de lerares ... (liegen).

Twee mensen uit de klas hebben hun toets gemist.
-->de ... toets

Mijn moeder heeft de foto vergroot.
--> de ... foto