grammatica naamwoordelijk gezegde

timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan/weet:
  • het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Verdeel de zinnen in twee groepen: een groep waar het onderwerp iets doet en een waar het onderwerp iets is.

1. Mama lief
2. Opa slaapt
3. Snoepje lekker
4. Hondje blaft
5. Jantje huilt
6. Ik moe

Doen
Zijn

Slide 3 - Slide

Opdracht
- maak tweetallen
- bedenk 5 tweewoordzinnen die "iets doen" en 5 tweewoordzinnen die "iets zijn". (niet de zinnen die al geweest zijn)
- schrijf de 10 zinnen op.

Na 5 minuten bespreken we jullie antwoorden.
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng/nwg)
Een naamwoordelijk gezegde (nwg) zegt dat iemand of iets is of wordt.

Het naamwoordelijk deel geeft een eigenschap aan van het onderwerp van de zin. 

Slide 5 - Slide

Matthias / wordt / later / zeer waarschijnlijk / wiskundeleraar.
 ng = wordt [wiskundeleraar]
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.

Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (wiskundeleraar) van het onderwerp (Matthias) geeft. Het koppelwerkwoord (wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.


Slide 6 - Slide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
- Is /wordt het onderwerp iets?
- Is er een koppelwerkwoord in de zin?
- Als het onderwerp iets is/wordt, stel de vraag: Wat + pv + ond + overige ww?

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde =
pv + nw.deel + overige werkwoorden

Slide 8 - Slide

Stappenplan ng:

Slide 9 - Slide



In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen en schrijf op in je schrift.

De docent is ziek.

Slide 11 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek.

  • is ziek = naamwoordelijk gezegde
  • is = werkwoordelijk deel
  • ziek = naamwoordelijk deel

Slide 12 - Slide

Opdracht
We maken de opdrachten die uitgedeeld worden en kijken deze na 10 minuten samen na.
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

Mijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz