This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Mevrouw de Cuba
Slide 1 - Slide
La clase de hoy: De les vandaag
La meta de la clase: het doel van les
Het kunnen vertalen, gebruiken en toepassen van de vraagwoorden.
Actividades: Grammaticale regels!!
- Jullie oefenen met de frases clave.
- Jullie oefenen met de grammatica
- Jullie oefenen met het werkwoord luistervaardigheid.
Slide 2 - Slide
El programa de hoy
5 min - bienvenidos
15 min - luistervaardigheid
10 min - Voorzetsels
20 min - gatentekst presente perfecto
15 min - Vraagwoorden
10 min - Quizlet
Slide 3 - Slide
Reglas de la clase
1. geen eten/drinken (behalve agua)
2. geen telefoon
3. opgeladen laptop
4. Elkaar RESPECTEREN
5. 60% van je opdrachten moet af.
Slide 4 - Slide
¡A trabajar!
¿Qué? P. 49 ejercicio 6 y 7 ¿Cómo? individualmente
¿Tiempo? 15 min
¿Objetivo? practicar con la comprensión auditiva
¿Listo? woordenschat Quizlet
timer
15:00
1. Escuchar
Slide 5 - Slide
Voorzetsels
A --> gaat vaak samen met IR
De --> gaat vaak samen met SER
En --> gaat vaak samen met ESTAR
En --> gebruik bij vervoer!!!
Slide 6 - Slide
Voorzetsels in het Spaans
Wat zijn dat ook al weer...? Welke voorzetsels ken jij in het Nederlands?
Slide 7 - Slide
DE
EN
A
CON
POR
PARA
MET
IN / MET DE
UIT/ VAN / MET
VOOR IETS OF IEMAND
NAAR
DOOR, PER, OVER; BIJ DAGDELEN/ OORZAKEN/ VERVANGING
Slide 8 - Drag question
Welk voorzetsels? A , DE, CON , EN , POR of PARA ? 1. ESTE VERANO VAMOS ____ VISITAR ESPAÑA. 2. LOS FINES DE SEMANA ESTUDIAMOS ____ LA BIBLIOTECA. 3. VOY____LA PISCINA ____MI HERMANO. 4. ESE COCHE ROJO QUE ESTÁ AHÍ, ES____ SU MADRE.
Slide 9 - Open question
Welk voorzetsels? A , DE, CON , EN , POR of PARA ? 1. ____ la mañana el futbolista entrena tres horas sin parar. 2. tengo este regalo, es _____ mi abuela. 3.Voy ____ coche ____instituto. 4. El cajero automático ______supermercado está roto
Slide 10 - Open question
¡A trabajar!
timer
20:00
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Vraagwoorden
Welke vraagwoorden ken je?
Slide 13 - Slide
Alsjeblieft
Het Nederlandse woord "alsjeblieft" heeft twee betekenissen, namelijk:
Als je iets vraagt (Por favor)
Als je iets geeft (Aquí tiene)
Voorbeeldzin: "Una Coca-Cola, por favor" "Aquí tiene"
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Sleep de vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... te llamas?
¿... años tienes?
¿... está mi móvil?
¿... es tu número de teléfono?
Cómo
Cuántos
Dónde
Cuál
Slide 16 - Drag question
De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe!
Hoe?
Wat?
Wie?
Wanneer?
Waar?
¿Cómo?
¿Qué?
¿Quién(es)?
¿Cuándo?
¿Dónde?
Slide 17 - Drag question
Kies de juiste vraagwoord:
¿_______va a comer pizza? Ana va a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste vraagwoord:
¿_______van a comer pizza? Ana y Jan van a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste vraagwoord: ¿_______está el móvil de Marta? Está en su mochila
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde
Slide 20 - Quiz
Kies de juiste vraagwoord: ¿_______estás leyendo? Estoy leyendo un libro de Harry Potter.