Theorie:
• Je kunt de ongelijke bevolkingsspreiding in Australië beschrijven en verklaren.
• Je kunt de neerslag in Australië beschrijven: wat de verschillen zijn per gebied, de gevolgen hiervan voor het bodemgebruik en voor het landschap.
Opdrachten:
• Je kent de topografie van Australië (W4).
• Je kent de ligging van droge gebieden op aarde (W6).
• Je weet hoe droogte ontstaat (W8).
• Je weet wat het verschil in oppervlakte is tussen Australië en Nederland.
• Je kunt klimaatdiagrammen tekenen, aflezen en vergelijken.
• Je kunt de kenmerken van verschillende landschappen beschrijven.