Omgaan met stemmingsstoornissen

Omgaan met stemmingsstoornissen

Wat weet jij al over stemmingsstoornissen?

Leerdoelen

Aan het einde van deze les kun je verschillende stemmingsstoornissen benoemen en heb je handvatten voor het begeleiden van cliënten met deze stoornissen.

Leg uit wat de leerlingen aan het einde van de les moeten kunnen en waarom dit belangrijk is.

Wat zijn stemmingsstoornissen?

Stemmingsstoornissen zijn aandoeningen waarbij de stemming van de cliënt langdurig en ernstig verstoord is. Denk aan depressie, manie en bipolaire stoornis.

Definieer stemmingsstoornissen en geef voorbeelden.

Symptomen

Symptomen van stemmingsstoornissen zijn onder andere veranderingen in eetlust, slaap, energieniveau en interesse in activiteiten.

Beschrijf de symptomen van stemmingsstoornissen.

Oorzaken

Er zijn verschillende oorzaken voor stemmingsstoornissen, zoals genetische aanleg, omgevingsfactoren en verstoringen in de hersenen.

Leg uit wat de oorzaken van stemmingsstoornissen zijn.

Begeleidingsvaardigheden

Als begeleider van cliënten met stemmingsstoornissen is het belangrijk om empathisch te zijn, een veilige omgeving te bieden en samen doelen te stellen.

Geef tips voor begeleidingsvaardigheden bij cliënten met stemmingsstoornissen.

Cognitieve gedragstherapie

Cognitieve gedragstherapie is een effectieve behandeling voor stemmingsstoornissen. Hierbij leert de cliënt om negatieve gedachten om te zetten in positieve gedachten.

Leg uit wat cognitieve gedragstherapie is en waarom dit een effectieve behandeling is.

Medicatie

Medicatie kan ook worden voorgeschreven bij stemmingsstoornissen, zoals antidepressiva en stemmingsstabilisatoren.

Beschrijf de rol van medicatie bij stemmingsstoornissen.

Zelfzorg

Zelfzorg is belangrijk voor cliënten met stemmingsstoornissen. Dit kan bijvoorbeeld door gezond te eten, genoeg te bewegen en regelmatig ontspanning te zoeken.

Geef tips voor zelfzorg bij cliënten met stemmingsstoornissen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.