This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Programma
huiswerk: c6, par2, 1tm4
15 minuten fictie: opdracht
Terugblik: verwijzen
Uitleg: fouten met verwijswoorden
Huiswerk maken
timer
10:00
Slide 1 - Slide
leerdoelen:
1. Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.
2. ik kan ingewikkelde zinsconstructies meestal foutloos formuleren.
Slide 2 - Slide
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
.
Verwijswoorden
Slide 3 - Slide
De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden
Slide 4 - Slide
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
.
Verwijswoorden
Slide 5 - Slide
Welke zin is juist?
A
Het capitool dat ik bestormde.
B
Het capitool die ik bestormde.
Slide 6 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik had laatst een tomaat en dat was vierkant.
B
Ik had laatst een tomaat en die was vierkant.
Slide 7 - Quiz
Let op!
Het verwijswoord hengebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
.
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 8 - Slide
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een
gezellige middag.
.
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 9 - Slide
Let op!
Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin: Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
,
Verwijswoorden - wat
Slide 10 - Slide
Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-manbij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
.
Verwijswoorden - dieren/mensen
Slide 11 - Slide
Welke zin is juist?
A
De kat waarmee Stan naar kattenshows gaat is siamees.
B
De kat met wie Stan naar kattenshows gaat is siamees.
Slide 12 - Quiz
Welke zin is juist?
A
De agent door wie ik gearresteerd werd.
B
De agent waardoor ik gearresteerd werd.
Slide 13 - Quiz
De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen
Slide 14 - Quiz
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 15 - Slide
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 16 - Slide
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 17 - Slide
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 18 - Slide
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 19 - Slide
Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 20 - Slide
Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 21 - Slide
Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
.
Fouten met verwijswoorden
Slide 22 - Slide
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.
,
Fouten met verwijswoorden
Slide 23 - Slide
leerdoelen:
1. Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.
2. ik kan ingewikkelde zinsconstructies meestal foutloos formuleren.