Gouden eeuw paragraaf 2.2

Quiz over paragraaf 2.1 & 2.2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz over paragraaf 2.1 & 2.2

Slide 1 - Slide

Wat is een handelsmonopolie?
A
een bedrijf die handelt in Oost-Indië
B
Een bedrijf die producten verkoopt in Azië.
C
Een bedrijf die producten koopt in Azië.
D
een product wordt slechts door één partij wordt aangeboden

Slide 2 - Quiz

Waar handelde men in de Oostzeevaart in?
A
Wapens en textiel
B
Specerijen
C
Graan en hout
D
Slaven, goud en zilver

Slide 3 - Quiz

Wat is de Oostzeevaart?
A
Handel tussen Nederland en het Oostzeegebied
B
Handel tussen Azië en Amerika
C
Handel tussen Nederland en Scandinavië
D
Handel vanuit de Oostzee

Slide 4 - Quiz


De Gouden Eeuw is een andere naam voor de jaren ..
A
1400-1500
B
1500-1600
C
1600-1700
D
1700-1800

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN oorzaak voor het ontsaan van de Gouden Eeuw?
A
De val van Antwerpen
B
De moedernegotie
C
Het handelskapitalisme
D
Het Rampjaar 1672

Slide 6 - Quiz

De gouden eeuw heette de gouden eeuw omdat..
A
Het een tijdperk was waar iedereen rijk was
B
Omdat het een bloeiperiode was voor de handel/kunsten
C
Omdat er in dit tijdperk tijdens zeevaart veel goud werd gevonden
D
Omdat het het einde betekende van de burgeroorlog

Slide 7 - Quiz

Amsterdam werd een stapelmarkt, Wat is dit?
A
stapelmarkt is dat spullen werden opgeslagen en later pas doorverkocht
B
stapelmarkt is dat amsterdam spullen doorverkocht
C
stapelmarkt is dat er elke dag markt was
D
stapelmarkt is dat er veel textiel was

Slide 8 - Quiz

Welke steden namen de Oostzeevaart over na 1450?
A
Gelderland en Groningen
B
Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn
C
Drenthe en Utrecht
D
Friesland en Zeeland

Slide 9 - Quiz

Wat is de VOC?
A
Een sportclub
B
Een handelsbedrijf met handel in Afrika
C
Een handelsbedrijf met handel in Azië
D
Een supermarkt

Slide 10 - Quiz

Wat is handelskapitalisme?
A
Het recht om als enige handel te mogen drijven met een bepaald gebied.
B
Een economie die zich over de hele wereld uitstrekt, doordat producten uit landen van de hele wereld verhandeld worden.
C
Een vorm van economie waarin kooplui zo veel mogelijk winst proberen te maken met de handel

Slide 11 - Quiz

Wie deed er aan de driehoekshandel?
A
VOC
B
WIC

Slide 12 - Quiz

Welk begrip zie je hier?
A
Oostzeevaart
B
Handelskapitalisme
C
Driehoekshandel
D
VOC

Slide 13 - Quiz

De volgorde van de driehoekshandel is...
A
Afrika - Amerika - Europa
B
Europa -Afrika - Amerika - Europa
C
Amerika - Afrika - Europa - Amerika
D
Europa - Afrika - Europa -Amerika

Slide 14 - Quiz

De driehoekshandel was
A
Dat men luxeproducten ruilde voor slaven en die slaven ruilde voor tabak/koffie
B
Dat men in een driehoek van Willem van Oranje, Johan van Oldenbarneveld en Baltasar Gerards handel dreef
C
Dat men uit Japan goud haalde, dat verkocht in Indonesië , daar luxeproducten kocht en dit in Japan weer verkocht
D
Dat de VOC en WIC handelden met de Nederlandse overheid

Slide 15 - Quiz

De bloei van de handel heeft de wetenschappelijke revolutie gestimuleerd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Onder Wetenschappelijke Revolutie verstaan we:
A
een nieuwe manier van onderzoeken, waardoor het leven sterk veranderde
B
een opstand van onderzoekers om overheidssteun te verkrijgen
C
het overnemen van uitvindingen door niet-westerse landen
D
een groot aantal belangrijke uitvindingen

Slide 17 - Quiz

Wat was Johan de Witt?
A
Koning
B
Raadpensionaris
C
Stadhouder
D
Hertog

Slide 18 - Quiz

Wat is de functie van de raadpensionaris?
A
'Minister' buitenlandse zaken
B
Plaatsvervanger van de koning
C
Aanvoerder van het leger
D
'Minister' van financiën

Slide 19 - Quiz

Het Rampjaar was in
A
1672
B
1677
C
1695
D
1648

Slide 20 - Quiz

Wat was het gevolg van het rampjaar?
A
De verwoesting van Nederland
B
Het einde van een tijdperk
C
Einde van de Gouden eeuw van Nederland
D
De verwoesting van de VOC

Slide 21 - Quiz


Hoeveel is de Nachtwacht waard?
A
100 miljoen euro
B
300 miljoen euro
C
500 miljoen euro
D
1 miljard euro

Slide 22 - Quiz