Grammatica herhaling G3A

Grammatica zinsdelen
G3A
17-11-21
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
G3A
17-11-21

Slide 1 - Slide

De conrector heeft haar vanmorgen het slechte nieuws al verteld.
LV=
A
is er niet
B
vanmorgen
C
haar
D
het slechte nieuws

Slide 2 - Quiz

De conrector heeft haar vanmorgen het slechte nieuws al verteld.
MV=
A
haar
B
vanmorgen
C
de conrector
D
al

Slide 3 - Quiz

Waarom zou die bezorger zo onbetrouwbaar zijn?
WG/NG =
A
wg = zou zijn
B
ng = zou onbetrouwbaar zijn
C
wg = zou
D
ng = zou zijn

Slide 4 - Quiz

Het gezegde
Werkwoordelijk gezegde:
De jongen fietst naar huis.
-> iemand doet iets, er vindt een handeling plaats

Naamwoordelijk gezegde:
Alex is boos.
Eva wordt later dokter.
-> iemand is iets, er vindt geen handeling plaats


Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit het koppelwerkwoord, alle andere werkwoorden in de zin en een naamwoordelijk deel.

Koppelwerkwoorden zjin: 
Zijn, worden, blijven, blijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen).

Eva wordt later dokter.
Eva wordt geknuffeld door haar dochter.

Slide 6 - Slide

Wat is het NG?
Hij zou later chirurg willen worden.

Slide 7 - Open question

Bevat deze zin een NG of een WG?
De man is op het perron.
A
NG
B
WG

Slide 8 - Quiz

Straks trakteert mijn moeder op ijs.
Wat is het voorzetselvoorwerp?
A
ijs
B
trakteert op
C
op ijs
D
straks

Slide 9 - Quiz

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel: dat voorzetsel kan niet vervangen worden


Bijv:
Rekenen op
Twijfelen aan
Verlangen naar

Slide 10 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is ook goed te herkennen doordat de voorzetsels niet letterlijk gebruikt zijn.
  

Je rekent niet bovenop iets: op is dus niet letterlijk gebruikt.

Ik wacht op de trein.
Ik wacht op het perron.


Slide 11 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is het zinsdeel dat begint met het voorzetsel.

 

Ik twijfel aan zijn goede bedoelingen.
Ik hoop op een mooi cijfer.


Slide 12 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Er staat een brandweerauto voor ons huis.

A
staat voor
B
voor ons huis
C
ons huis
D
is er niet

Slide 13 - Quiz

Zij is erg bang voor spinnen.
Wat is het voorzetselvoorwerp?
A
bang voor
B
bang voor spinnen
C
voor spinnen
D
is er niet

Slide 14 - Quiz

Ik ben dit keer benieuwd naar de resultaten van de oefening.
Wat is het voorzetselvoorwerp?
A
is er niet
B
benieuwd naar
C
naar de resultaten
D
naar de resultaten van de oefening

Slide 15 - Quiz

Zij woonde lang in het centrum van Amsterdam.
Benoem de bvb('s).
A
van Amsterdam
B
lang
C
lang, van Amsterdam
D
het centrum

Slide 16 - Quiz

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel dat informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.  
Het is hoort altijd bij een ander zinsdeel.

De stoffen bank van Tim is versleten. 
stoffen = bvb bij bank
van Tim = bvb bij bank

Slide 17 - Slide

De boomlange spits van VVZ heeft in de belangrijke wedstrijd tegen SO Soest een heel spectaculair doelpunt gemaakt. Noteer alle bvb's.

Slide 18 - Open question

Maken
Opdracht 2, 3 en 4 op blz 264-265

Slide 19 - Slide