1x (6/6) Leesvaardigheid blok 4

Welkom bij Nederlands
- Ga zitten
- Telefoon weg
- Boek, schrift, pen op tafel
- Over 5 minuten stil, dan start de les!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
- Ga zitten
- Telefoon weg
- Boek, schrift, pen op tafel
- Over 5 minuten stil, dan start de les!

Slide 1 - Slide

Programma
Instructie leesvaardigheid
10 minuten
Aan de slag!
15 minuten
Nakijken
10 minuten
Spellingtutorial
30 minuten
Spelletje
tijd die over is

Slide 2 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken
  • De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
  • Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 3 - Slide

BIJZAKEN
  • De minder belangrijke informatie in een tekst.
  • Ze maken de hoofdzaken in een tekst duidelijker.

Voorbeelden van bijzaken:
  • een voorbeeld
  • een herhaling
  • een uitleg

Slide 4 - Slide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.


De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.

Slide 5 - Slide

Globaal lezen
Als je op zoek gaat naar de hoofdzaken van een tekst, ga je globaal lezen.

Slide 6 - Slide

Stappen bij globaal lezen
  • De eerste alinea;
  • De kernzinnen van alle alinea's
  • De laatste alinea

Slide 7 - Slide

Intensief lezen
  • Je wil de tekst helemaal begrijpen

Als je leest:
  • Let op onderwerp en deelonderwerp per alinea.
  • Wat wil de tekst duidelijk maken?
  • Moeilijke zinnen? > lees nog een keer!
  • Moeilijk woord? > zoek de betekenis op!

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar een woord dat je eerder hebt gebruikt.

Ik ga mijn horloge ruilen. - Ik vind dat het te groot is.

Slide 10 - Slide

Gebruik verwijswoorden
enkelvoud, mannelijk (m) - hij, hem, deze, die
enkelvoud, vrouwelijk (v) - zij (ze), haar, deze, die
enkelvoud, onzijdig (o) - het, dit, dat
meervoud - zij, ze, hen, hun, deze, die

Amber keek boos naar Daniël, maar die (-> Daniël) negeerde haar.
Hannah zou zich aanmelden, maar ik heb haar (-> Hannah) niet gezien.
Heb je Marleens huis al gezien? Dat ( -> huis) staat nog steeds te koop.
Bij Van Haren zijn schoenen te koop die jij mooi vindt. Wil je die ( -> schoenen) nog kopen?

Slide 11 - Slide

Waar kunnen verwijswoorden?
In het prentenboek Monsterboek loopt een meisje met krijtjes door een zwart-witte stad. In kleur tekent het meisje met krijtjes wonderlijke monsters. De wonderlijke monsters komen tot leven en de wonderlijke monsters zorgen voor een complete chaos. Het prentenboek over de wonderlijke monsters, Monsterboek, is vanaf nu te koop.
Naar: Trouw, 25 september 2015

Slide 12 - Slide

Oefenen
Wat? Lezen blok 4 opdracht 5 en 6 (blz 207)
Geluid? Zachtjes overleggen
Hoe? In je schrift
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 20 minuten
Klaar? Werk aan de schrijfopdracht

timer
15:00

Slide 13 - Slide