This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Woordenschat H4 -blz. 110
Woorden met meerdere betekenissen
Slide 1 - Slide
DOEL
- je kunt woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen
- je kunt de juiste betekenis van een woord met meerdere betekenissen opzoeken in een woordenboek.
Woorden met meerdere betekenissen
Slide 2 - Slide
Een woord met meer betekenissen noem je een homoniem. Daardoor kun je in de war raken. Lees de tekst goed, want je kunt uit de tekst opmaken welke betekenis wordt bedoeld.
woorden met meerdere betekenissen
Slide 3 - Slide
De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het vooral knap dat hij het lied zelf geschreven heeft.
1. Prijzen: meervoud van prijs ( hoeveel iets kost of iets wat je kunt winnen)
2. Prijzen: zeggen dat iets heel goed is.
Slide 4 - Slide
Woordenboek gebruiken
Op de eerste dag van mijn stage moest ik me voorstellen aan de afdelingsleider. Het woordenboek zegt:
In deze zin betekenis 1
inleiden in een gezelschap; = introduceren: zich voorstellen
Slide 5 - Slide
Wat betekent: 'Moet ik alweer stofzuigen? Daar pas ik voor!', zei Silke boos.
_____
A
op de juiste maat afmeten
B
zo voegen of schikken als je dat wenst: iets niet willen doen
C
zo voegen of schikken als je dat wenst: je beurt voorbij laten gaan
D
niet buiten het kader vallen
Slide 6 - Quiz
Wat betekent: Hopelijk kun je het passen, want ik heb geen wisselgeld.
_______
A
zo voegen of schikken als je dat wenst
B
nauwkeurig acht slaan
C
op zijn plaats zijn = betamen, voegen
D
het geld precies afpassen; niet te veel en niet te weinig
Slide 7 - Quiz
Wat betekent het onderstreepte woord in de zin: De mentor bevestigde dat we morgen het laatste uur vrij hebben.
__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast
Slide 8 - Quiz
Wat betekent het onderstreepte woord in de zin: De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.
__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast
Slide 9 - Quiz
Vorst
A
koning
B
vrieskou
C
druppels
D
vacht
Slide 10 - Quiz
amfibie
A
Ziekte waarbij je alles vergeet
B
Lekkere maaltijd
C
Plaats in Noord-Holland
D
Dier dat op het land en in het water leeft.
Slide 11 - Quiz
spinnen
A
Geluid dat een kat maakt als hij blij is.
B
Kleverig
C
Dieren met acht poten
D
mopperen
Slide 12 - Quiz
Bereiden
A
je huiswerk leren
B
bijvoorbeeld paard rijden
C
eten klaarmaken
D
autorijden
Slide 13 - Quiz
Berijden
A
eten klaarmaken
B
bijvoorbeeld paardrijden
C
Een plaats in Zuid-Holland
D
In je auto zitten
Slide 14 - Quiz
Pop
A
Eten
B
ontlasting
C
speelgoed
D
ingesponnen rups
Slide 15 - Quiz
pond
A
veerboot
B
Engelse munt
C
500 gram
D
groot vrachtschip
Slide 16 - Quiz
Pont
A
Veerboot
B
Engelse munt
C
vrachtschip
D
500 gram
Slide 17 - Quiz
Bok
A
mannetjes schaap
B
Zitplaats vóór op een koets
C
mannetjes paard
D
mannetjes geit
Slide 18 - Quiz
Aan de slag
Maak nu opdracht 1 en 2 van blz. 110 en 111
Slide 19 - Slide
Welkom klas 3TD
Wat gaan we doen?
-startopdracht 5 min
-huiswerk nakijken 5 min
-uitleg over woorden 5 min
-opdrachten maken 10 min
-filmpje 3 min
-quiz 10 min
Wat is het lesdoel?
Na deze les ken je het verschil tussen homoniem, synoniem en homofoon
Slide 20 - Slide
Startopdracht
Maak met elk woord 2 zinnetjes, waarin je de 2 verschillende betekenissen laat zien:
licht
leer
net
arm
Slide 21 - Slide
nakijken
opdracht 1 en 2 van blz. 110 en 111
Slide 22 - Slide
uitleg
homoniemen: Woorden die hetzelfde worden geschreven, maar iets anders betekenen.
Bijv.: bank (zitmeubel en waar je geld haalt)
synoniemen:verschillende woorden met dezelfde betekenis. Bv. rijwiel en fiets (zoals in een woordenboek)
homofonen: woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven. Bijv. ijs-eis, hard-hart
aantekening
Slide 23 - Slide
Aan de slag
opdracht 3 en 4 blz. 112
Als je eerder klaar bent, oefen je met de online 'extra opdrachten' op je iPad
timer
10:00
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Welkom klas 3TD
Wat gaan we doen?
-toets inkijken 10 min
-wat weet je nog? 5 min
-opdrachten maken 10 min
-puzzel maken 20 min
Wat is het lesdoel?
Na deze les ken je het verschil tussen homoniem, synoniem en homofoon
Slide 26 - Slide
Noteer een voorbeeld van een homoniem woord.
Slide 27 - Open question
Noteer een voorbeeld van 2 woorden die elkaars synoniem zijn.
Slide 28 - Open question
Noteer een voorbeeld van 2 woorden die homofoon zijn.
Slide 29 - Open question
Aan de slag
Opdracht 5 t/m 7 blz. 113
timer
7:00
Slide 30 - Slide
kruiswoordpuzzel
kruiswoord met een oplossing
Twee mogelijkheden
Slide 31 - Slide
Gebruik minimaal 10 woorden uit de woordenlijst om
een puzzel voor iemand anders te maken.
Slide 32 - Slide
Welkom klas 3TC
Wat gaan we doen?
-toets inkijken 10 min
-wat weet je nog? 5 min
-nakijken opdr 3 en 4 5 min
-opdrachten boek 10 min
-quiz 10 min
-puzzel maken 10 min
Wat is het lesdoel?
Na deze les ken je het verschil tussen homoniem, synoniem en homofoon
Slide 33 - Slide
Noteer een voorbeeld van een homoniem woord.
Slide 34 - Open question
Noteer een voorbeeld van 2 woorden die elkaars synoniem zijn.
Slide 35 - Open question
Noteer een voorbeeld van 2 woorden die homofoon zijn.