recap unit 3

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

first lesson

1B

unit 3, recap

3TL1

first lesson

1B

TO DO: recap unit 3

   work in groups of 3/4, one laptop per group

   

 

Don't forget to study the irregular verbs for the test! 

Je gebruikt de past continuous als je zegt wat er op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was.

Je maakt de past continuous met de verleden tijd van to be (was / were) + werkwoord + ing.

I was playing a game. / I wasn't playing a game. / Was I playing a game?

They were playing a game. / They weren't playing a game. / Were they playing a game?

Let op! Soms verandert de spelling:

werkwoord eindigt in medeklinker + -e? → medeklinker + -ing

to arrange: was / were arranging

werkwoord eindigt in korte klinker → enkele medeklinker verdubbelen + -ing

to plan: was / were planning

werkwoord met meer lettergrepen en eindigt in -l → dubbel l + -ing

to travel: was / were travelling

Use the past continuous
– (to stroke)
Nathan ___ the dog when we arrived.

Use the past continuous
+ (to move) Ralph _____ furniture around last night. I couldn’t watch TV at all!

Use the past continuous
? (to whistle) ____ you ______ just now? I thought I heard something.

irregular verbs - what is the past simple of the following verbs?

to tell - to make up - to split - to forget

past simple or past continuous?

Last week, my younger brother ... a snake at the zoo.

1. touched
2. was touching

past simple or past continuous?

Sam ... the party when the police arrived.

1. just left
2. was just leaving

past simple or past continuous?

I ... my homework yesterday. So, I am going out to play.

1. did
2. was doing

past simple or past continuous?

Muhammed ...his bicycle while the other kids were playing hide-and-seek.

1. rode
2. was riding

should + hele werkwoord = (zou) eigenlijk moeten

They should do their homework. = Ze zouden eigenlijk hun huiswerk moeten doen.

You should go now. = Je zou eigenlijk moeten gaan.

shouldn't + hele werkwoord = (zou) eigenlijk niet moeten

Michael shouldn't do that. = Michael zou dat eigenlijk niet moeten doen.

You shouldn't eat too much sugar. = Je zou eigenlijk niet te veel suiker moeten eten.

You ...leave me alone! Stop following me.

1. should
2. shouldn't

They ... pay so much attention to their phones.

1. should
2. shouldn't

Een bijwoord geeft meer informatie 

over het hoe: hoe iets gebeurt 

of bijvoorbeeld hoe oud iets is.

She sings beautifully.

This castle is incredibly old.

De vorm van het bijwoord is vaak 

bijvoeglijk naamwoord+ -ly. 

Er zijn ook onregelmatige bijwoorden.

Maak een bijwoord van het bijvoeglijk naamwoord.
GENTLE

Maak een bijwoord van het bijvoeglijk naamwoord.
PERFECT

Maak een bijwoord van het bijvoeglijk naamwoord.
INCREDIBLE

Maak een bijwoord van het bijvoeglijk naamwoord.
ANGRY

Maak een goede zin met het bijwoord van HAPPILY

Maak een goede zin met het bijwoord van POSSIBLE

Een bijwoord staat in het algemeen vóór het woord waarover het iets zegt.

vóór een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord:

You're going to become extremely popular.

She works really seriously on the journal.

vóór het hoofdwerkwoord:

She regularly asks me to write for her website.

He quickly grabbed the snake.

aan het einde van de zin voor meer nadruk:

He grabbed the snake quickly.

She takes everything so seriously.

Kies de juiste zin (let op de volgorde)

1. The boys often go swimming when it's warm outside.
2. The boys go often swimming when it's warm outside.

Kies de juiste zin (let op de volgorde)

1. The children ride usually their bikes to school.
2. The children usually ride their bikes to school.

Kies de juiste zin (let op de volgorde)

1. Have you ever wanted to be a millionaire?
2. Have you wanted to be a millionaire ever?
3. Have ever you wanted to be a millionaire?
4. Have you wanted ever to be a millionaire?

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je geeft aan wat dat zelfstandig naamwoord is, bijvoorbeeld snel of mooi.

She is wearing a beautiful dress.

Een bijwoord geeft meer informatie over het hoe: hoe iets gebeurt of bijvoorbeeld hoe oud iets is. Een bijwoord zegt iets over:

een werkwoord: She sings beautifully.

een bijvoeglijk naamwoord: This castle is incredibly old.

Let op! Bij deze werkwoorden moet je een bijvoeglijk naamwoord gebruiken: tobe, to taste, to smell, to look, to sound en to feel.

She is beautiful.

You look tired.

I feel good!

Adjective or adverb?
Most people think that he is a ... man.

1. kind
2. kindly

Adjective or adverb?

Your parents are so .... to me!

1. nice
2. nicely

Adjective or adverb?

Those cakes seem ... delicious to me.

1. perfect
2. perfectly

Adjective or adverb?

After the excitement, the dogs ... went back to their owners.

1. calm
2. calmly

Adjective or adverb?

She has thought very ... about her future plans.

1. hard
2. hardly

Adjective or adverb?

You look very ... .

1. handsome
2. handsomely