4.5 het centrale zenuwstelsel en 4.6 reflexen

4.4 leerdoelen
Ik kan
  • uitleggen 

1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

4.4 leerdoelen
Ik kan
  • uitleggen 

Slide 1 - Slide

succescriteria

  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: 

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 2 - Slide

Rond 300 voor Christus bestond in Alexandrië een plaats aan de Middellandse Zee, een bloeiend wetenschappelijk centrum. Bekende geleerden uit deze zogenaamde Alexandrijnse school zijn Herophilus en Erasistratus. Zij bestudeerden onder andere de bouw en werking van het menselijk lichaam.
Herophilus onderzocht hersenen en zenuwen. Hij zag dat sommige beschadigingen van zenuwen leidden tot verlamming, andere tot gevoelloosheid. Tegenwoordig maken we onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwcellen en schakelcellen.
Welke van deze typen zenuwcellen komen voor in de zenuwen die Herophilus heeft gezien?
A
alleen motorische zenuwcellen en schakelcellen
B
alleen motorische zenuwcellen en sensorische zenuwcellen
C
alleen schakelcellen en sensorische zenuwcellen
D
motorische zenuwcellen, schakelcellen en sensorische zenuwcellen

Slide 3 - Quiz

deze les
4.3 inpulsgeleiding en impulsoverdracht en 4.4 het zenuwstelsel

Manier 1:
Je werkt 4.3 en 4.4 zelfstandig door, je maakt gebruik van boek/ biologiepagina/ deze lessonup, je maakt de vragen in de lessonup.
Manier 2: 
Je doet mee met deze lesson-up en maakt tijdens de les aantekeningen.

Slide 4 - Slide

zenuwcel in rust
Buitenkant v/h celmembraan (weefselvloeistof) positief geladen t.o.v. binnenkant (cytoplasma)

M.b.v actief transport (kost ATP) worden (meer) Na+ ionen naar buiten gebracht en K+ naar binnen.




Slide 5 - Slide

zenuwcel in rust
Het concentratie verschil bij de K+ ionen is kleiner dan bij de Na+ ionen. 

In combinatie met de hoeveelheid achtergebleven negatief geladen stoffen: buiten + en binnen -

Slide 6 - Slide

actiepotentiaal
O.i.v. een prikkel/ impuls wordt een natriumkanaaltje open gezet.

Gevolg: natriumionen van een plek met een hoge concentratie stromen naar een plek met een lage concentratie = + en - wordt opgedraaid (in 0,001 sec)

= actiepotentiaal


Slide 7 - Slide

actiepotentiaal
Na de actiepotentiaal 
- gaat het natriumkanaaltje dicht (dit duurt even = herstelfase)
- gaat de Na/K pomp aan om ladingsverschil te herstellen (binnen weer - en buiten +)
- het naastgelegen natriumkanaaltje gaat door het actiepotentiaal ook open waardoor hier een actiepotentiaal ontstaat (en die daarnaast, en die daarnaast.....) = impulsgeleiding
- maximaal 500 impulsen/sec

Slide 8 - Slide

Leg uit hoe een actiepotentiaal ontstaat.

Slide 9 - Open question

impulsoverdracht
  • doorgeven van impuls van cel naar cel
  • uiteinde axon heeft verbreding
  • blaasjes neurotransmitters
  • synaps
  • synaptische spleet

Slide 10 - Slide

Een impuls wordt overgedragen van cel op cel. Welke cellen kunnen dit zijn?

I - motorische zenuwcel op spiercel
II - schakelcel op schakelcel
III - motorische zenuwcel op schakelcel
IV - schakelcel op sensorische zenuwcel
A
I en II
B
II en III
C
III en IV
D
I en IV

Slide 11 - Quiz

samenwerken
  • neurotransmitter remt of stimuleert
  • iedere zenuwcel heeft eigen neurotransmitter
  • 1 zenuwcel heeft met veel andere zenuwcellen contact
  • 100 miljard zenuwcellen die werken in teams en netwerken

Slide 12 - Slide

makkelijke of moeilijke oefenvraag?
makkelijk = opgave 4 van de toetsvragen 4.2 en 4.3
moeilijk = de volgende vraag in lessonup

Slide 13 - Slide

Het uiteinde van een motorische zenuwcel (motorisch eindplaatje) geeft de neurotransmitter acethylcholine af, dat voor een reactie van de spiervezel zorgt.
Onder normale omstandigheden verdwijnt het acetylcholine onder andere doordat het wordt omgezet met behulp van het enzym acetylcholinesterase en weer wordt opgenomen door het neuron. Bij de spierziekte myasthenia gravis, een vorm van spierzwakte, is een deel van de acetylcholinereceptoren bezet door antistofmoleculen, waardoor zich onvoldoende acetylcholine kan binden. Bij lijders aan deze ziekte leidt toediening van acetylcholinesterase-remmende stoffen tot vermindering van de spierzwakte. Waardoor verminderen acetylcholinesterase-remmers de spierzwakte?
A
Doordat acetylcholine langer in de synaps aanwezig is, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
B
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de postsynaptische membraan depolariseren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
C
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de antistofmoleculen losmaken van de acetylcholinereceptoren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.

Slide 14 - Quiz

4.4 leerdoelen
Ik kan
  • uitleggen hoe het zenuwstel qua bouw en functie is ingedeeld.
  • voorbeelden noemen en herkennen van de verschillende stelsels.
  • verschillende zenuwen noemen en herkennen.

Slide 15 - Slide

4.4 succescriteria

  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: centrale zenuwstelsel, perifere zenuwstelsel, autonome en animale zenuwstelsel, orthosympatisch en parasympatisch.

  • je kunt de de leerdoelen in begrijpelijke taal aan een ander uitleggen.
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken.

Slide 16 - Slide

indeling op vorm
centraal

perifeer

Slide 17 - Slide

zenuwen
gevoelszenuwen
bewegingszenuwen
gemengde zenuwen

Slide 18 - Slide

indeling op functie
animaal 
- veelal bewust

autonoom (vegetatief)
- veelal onbewust
- orthosympatisch en parasympatisch
- doelwitorganen zijn hetzelfde

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Na het hardlopen gaat een man thuis bij de televisie zitten en valt in slaap.

Heeft één van de beide delen van het autonome zenuwstelsel tijdens het slapen een grotere invloed op het functioneren van het ademhalingsstelsel en het bloedvatenstelsel dan tijdens het hardlopen?
A
Nee, de invloed van beide delen is tijdens het slapen en tijdens het trimmen gelijk.
B
Ja, tijdens het slapen heeft het orthosympathische deel een grotere invloed.
C
Ja, tijdens het slapen heeft het parasympathische deel een grotere invloed

Slide 21 - Quiz

aan de slag
  • zet je naam op de aantekeningen en hang ze aan de muur
  • begrippenlijst per paragraaf
  • opdrachten bij de paragrafen
  • bekijk de video (volgende dia)

Slide 22 - Slide

0

Slide 23 - Video