Les 5 van de planner (H2)

Lessonup.app
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lessonup.app

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Mijn kennis over het besproken grammatica onderdeel is weer opgehaald

- Ik kan de grammatica toepassen in bijbehorende opdrachten

- Ik kan de phrases-clés verwerken in een interview (B2A)

Slide 2 - Slide

B1A

Klassikaal bijeen

Zelfstandig online aan de slag met de opdrachten (16 t/m 19)

Huiswerk noteren
B2A

Zelfstandig online aan de slag met de opdrachten (16 t/m 18)

Klassikaal bijeen

Huiswerk noteren

Slide 3 - Slide

We starten met B1A en we kijken of je het leerwerk snapt. Wat is de vertaling van het woord:
Le coca

A
de thee
B
de cola
C
de tomaat
D
de chocolade

Slide 4 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
l'ognon

A
de ui
B
de boter
C
het ei
D
de maaltijd

Slide 5 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
quoi

A
ook
B
en
C
oké
D
wat

Slide 6 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
détester

A
houden van
B
een hekel hebben aan
C
liever hebben
D
dol zijn op

Slide 7 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
tu veux

A
ik neem
B
het vlees
C
jij wilt
D
de groente

Slide 8 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
acheter
A
voorbereiden
B
eten
C
kopen
D
een hekel hebben aan

Slide 9 - Quiz

La carte, s'il vous plaît. 
Oui, j'adore le coca. 
C'est une quiche. 
Voilà.
Bon appétit. 
Un coca et une crêpe. 
C'est quoi?
De kaart alstublieft. 
Ja, ik ben dol op cola. 
Alstublieft. 
Eetsmakelijk.
Wat is dat?
Een cola en een pannenkoek. 
Dat is een hartige taart. 

Slide 10 - Drag question

Hoe vervoeg je een regelmatig werkwoord dat eindigt op de letters ER in de tegenwoordige tijd (le présent)?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Je gaat dit toepassen in de opdrachten:
16, 17, 18 en 19.

Bonne chance!

Slide 13 - Slide

We gaan verder met B2A. Welke drie manieren zijn er om een Franse zin vragend te maken?

Slide 14 - Open question

Dat ziet er zo uit
Tu fais beaucoup de sport.

1. Tu fais beaucoup de sport?
De punt wordt een vraagteken.

2. Est-ce que tu fais beaucoup de sport?
Je zet est-ce que voor de zin

3. Fais-tu beaucoup de sport?
Je draait het onderwerp en de persoonsvorm om. Zet hier een streepje tussen.

Slide 15 - Slide

Als er een vraagwoord in de zin staat (wie, wat, waar, etc), waar komt dat vraagwoord dan?
A
Voorin de zin
B
achterin de zin
C
in het midden

Slide 16 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
Pour
A
voor
B
in
C
zelfs
D
bijna

Slide 17 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
Le mal
A
de maaltijd
B
de pijn
C
per jaar
D
het ziekenhuis

Slide 18 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
Poser
A
slapen
B
stellen
C
beginnen
D
bewegen

Slide 19 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
Par nuit
A
per jaar
B
per dag
C
per nacht

Slide 20 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
fatigué(e)
A
nodig
B
nieuw
C
moe
D
bijna

Slide 21 - Quiz

Wat is de vertaling van het woord:
Souvent
A
zelfs
B
voor
C
soms
D
vaak

Slide 22 - Quiz

Welk antwoord kun je geven op de vraag:
Tu fais du sport?
timer
0:45

Slide 23 - Open question

Welk antwoord kun je geven op de vraag:
Tu manges bien?
timer
0:45

Slide 24 - Open question

B1A:
Bekijk opdracht 19 op blz 74. 
Jullie voeren deze opdracht uit op papier óf in een digitaal document. Maak er iets moois van, zorg dat alles erin staat en dat je het op tijd inlevert. Maak gebruik van de zinnen uit hoofdstuk 2. 

Uiterlijke inleverdatum: donderdag 4 februari. 
B2a:
Bekijk opdracht 18 op blz 59.
Je maakt nu een interview voor jezelf, mét vragen en antwoorden.
Dit kun je doen in een Word-documentje. Maak gebruik van de zinnen uit hoofdstuk 2.


Uiterlijke inleverdatum: donderdag 4 februari. 

Opdrachten voor een cijfer

Slide 25 - Slide

B1A:

Leren: 
- Vocabulaire A & B
- De theorie over de présent (blz 72)


Maken:
- Opdracht 16, 17, 18 en 19
B2A:

Leren:
- Vocabulaire A & B
- De theorie over de vraagzinnen
- De vraagwoorden (blz 26)

Maken:
- Opdracht 16, 17 en 18

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide