T421 Quiz 4M

Specifieke vragen over de toetsstof?
1 / 36
next
Slide 1: Open question
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Specifieke vragen over de toetsstof?

Slide 1 - Open question

Slide 2 - Slide

Hoe noemen we hersenen en ruggenmerg samen?
A
Animaal zenuwstelsel
B
Perifeer zenuwstelsel
C
Centraal zenuwstelsel
D
Autonoom zenuwstelsel

Slide 3 - Quiz

Een refleximpuls gaat niet via
A
het ruggemerg
B
de hersenstam
C
de hersenen
D
de hypofyse

Slide 4 - Quiz

Bewegingszenuwen geleiden impulsen van...
A
zintuigen naar het centrale zenuwstelsel
B
het centrale zenuwstelsel naar zintuigen
C
spieren naar het centrale zenuwstelsel
D
het centrale zenuwstelsel naar spieren

Slide 5 - Quiz

Waar liggen schakelcellen in het zenuwstelsel?
A
Alleen in het centrale zenuwstelsel
B
Binnen en net buiten het centrale zenuwstelsel
C
Helemaal buiten het centrale zenuwstelsel
D
In de zintuigen

Slide 6 - Quiz

Speekselproductie in de speekselklieren wordt aangestuurd door het
A
somatisch (animaal) zenuwstelsel
B
autonoom (vegetatief) zenuwstelsel
C
Beide

Slide 7 - Quiz

Waar ligt het cellichaam van de gevoelszenuw?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
buiten het centrale zenuwstelsel

Slide 8 - Quiz

Welke zenuwcel staat hiernaast?
A
gevoels zenuwcel
B
schakelcel
C
bewegings zenuwcel

Slide 9 - Quiz

Welke soort
zenuwcel bevindt bij 1?
A
Sensorische zenuwcel
B
Motorische zenuwcel
C
Schakelcel
D
Zowel sensorisch als motorisch

Slide 10 - Quiz


Zenuwcel 1 is verbonden met een spier, zenuwcel 2 met een zintuig. 
Welke van de getekende zenuwcellen is een gevoelszenuwcel, of is dit niet aan de afbeelding te zien?

A
Zenuwcel 1.
B
Zenuwcel 2.
C
Zenuwcel 3.
D
Dit is niet aan de afbeelding te zien.

Slide 11 - Quiz


Welke zenuwcel is een bewegingszenuwcel?
A
Type 1
B
Type 2
C
Type 3

Slide 12 - Quiz

Welke hersenen coördineren alle bewegingen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN onderdeel van de hersenen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Harde hersenen

Slide 14 - Quiz

Hoe heet onderdeel 1?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam

Slide 15 - Quiz

Welke hersenen ontvangen en verwerken impulsen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen

Slide 16 - Quiz

In welk deel van de hersenen vindt bewustwording plaats?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenschors
D
Hersenstam

Slide 17 - Quiz

Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van andere hormoonklieren?
A
Hormonen uit de alvleesklier
B
Hormonen uit de hypofyse
C
Hormonen uit de schildklier
D
Hormonen uit een bijnier

Slide 18 - Quiz

Adrenaline wordt gemaakt in
A
alvleesklier
B
schildklier
C
hypofyse
D
bijnieren

Slide 19 - Quiz

Welke hormoonklier is dit?
A
kleine hersenen
B
testosteron
C
hypofyse
D
oestrogeen

Slide 20 - Quiz

Wat is geen hormoonklier?
A
Teelbal
B
Hypofyse
C
Nier
D
Alvleesklier

Slide 21 - Quiz

Waar liggen de eilandjes van Langerhans en wat maken ze?

A
alvleesklier; insuline en glucagon
B
alvleesklier; glycogeen
C
schildklier; insuline en glucagon
D
schildklier; glycogeen

Slide 22 - Quiz

Welke hormoonklier produceert het groeihormoon?
A
Alvleesklier
B
Hypofyse
C
Schildklier
D
Eierstokken

Slide 23 - Quiz

Welke zenuwcel in het oog helpt kleuren te onderscheiden en scherp te zien?
A
Staafjes
B
Kegeltjes

Slide 24 - Quiz

Welk type zenuwcel heeft de laagste drempelwaarde: Staafjes of Kegeltjes
A
Staafjes
B
Kegeltjes

Slide 25 - Quiz

De lens van het oog kan van vorm veranderen (accomoderen).
Marieke kijkt naar een kaars in de verte, welke "vorm" hebben haar lensbandjes en haar lens?
A
lensbandjes: strak lens: bol
B
lensbandjes: strak lens: plat
C
lensbandjes: slap lens: plat
D
lensbandjes: slap lens: bol

Slide 26 - Quiz


A
Links protocol, rechts ethogram
B
Links ethogram, rechts protocol

Slide 27 - Quiz

Hoe noemen we de prikkel die specifiek is voor dat bepaalde zintuig?
A
prikkel
B
adequate prikkel
C
specifieke prikkel
D
impuls

Slide 28 - Quiz

Honger is een
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel

Slide 29 - Quiz

Een harde knal is een
A
Inwendige prikkel
B
Uitwendige prikkel

Slide 30 - Quiz

motivatie is..............
rode stip is...............
A
m = hormonen r = supranormale prikkel
B
m = hormonen r = sleutelprikkel
C
m = honger r = supranormale prikkel
D
m = honger r = sleutelprikkel

Slide 31 - Quiz

Waar zie je hier een voorbeeld van?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
C
sleutelprikkel
D
supranormale prikkel

Slide 32 - Quiz


A
inprenting
B
gewenning
C
conditionering
D
inzichtelijk leren

Slide 33 - Quiz


A
inprenting
B
trial and error
C
conditionering
D
gewenning

Slide 34 - Quiz


A
gewenning
B
trial and error
C
inzichtelijk
D
inprenten

Slide 35 - Quiz


A
trial and error
B
inprenting
C
gewenning
D
conditionering

Slide 36 - Quiz