Bij deze werkvorm voeren de studenten eerst in kleine groepen een discussie
en beschrijven zij argumenten voor en tegen. Daarna gaan alle discussieleiders
van elk groepje bij elkaar zitten en verder discussiëren.''
De stappen zijn als volgt:
1. De docent verdeelt de klas over 4 groepjes. Het aantal studenten per groepje
is dus afhankelijk van de groepsgrootte.
2. Elk groepje kiest een discussieleider.
3. Alle groepjes gaan in discussie over de probleemstelling: “Mensen met een
verstandelijke beperking zouden geen keuzes moeten maken, omdat ze
minder goed kunnen nadenken over de gevolgen.” Zij beschrijven voor- en
tegen argumenten bij de probleemstelling. De studenten dienen hierbij
gebruik te maken van bronnen via internet.
4. De discussieleiders van elk groepje gaan op een centrale plek in het lokaal
zitten. De andere studenten zitten eromheen. Vervolgens geeft de docent
aan twee discussieleiders de opdracht om tijdens de discussie “voor” te
zijn, de andere twee discussieleiders zijn “tegen”.
5. Vervolgens zal de discussie van start gaan. De docent bepaalt uiteindelijk
wanneer de discussie ten einde is.
6. Na afloop wordt nabesproken wat de uitkomst van de discussie is en
waarom.
Voorbeelden van argumenten:
• Mensen met een VB hebben minder abstractievermogen,
waardoor ze
meer geneigd zijn feiten en meningen door elkaar te halen.
• Mensen met een LVB worden vaker als risicogroep gezien voor problematisch
middelengebruik en delinquent gedrag.
• De toenemende maatschappelijke participatie van mensen met een VB
lijkt hen niet alleen meer kansen te bieden, maar zal hen ook vatbaarder
maken voor risico’s en gevaren.
• Mensen met een VB hebben dezelfde rechten als mensen zonder een
verstandelijke beperking.
• Mensen met een VB zijn in staat zelf keuzes te maken, echter hebben zij
hier ondersteuning bij nodig van naasten of professionals.