Uitwerkingen blz 158 en par 6.1

Blz. 158- vraag 1

Produceren is het maken
van goederen en het leveren van diensten.



Bijvoorbeeld:
kleding maken, fietsen repareren, schoonmaken, brood bakken.



1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Blz. 158- vraag 1

Produceren is het maken
van goederen en het leveren van diensten.



Bijvoorbeeld:
kleding maken, fietsen repareren, schoonmaken, brood bakken.



Slide 1 - Slide

Blz. 158- vraag 2

arbeid – personeel

kapitaal –weefmachine

natuur – katoen



Slide 2 - Slide

Blz. 158- vraag 3

a) Mechanisatie


b) automatisering

Slide 3 - Slide

Blz. 158- vraag 4
Kantoenplantage- weverij- broekenfabriek- groothandel -detailhandel

Slide 4 - Slide

Blz. 158- vraag 5

Omzet = afzet x verkoopprijs

Omzet = 200 stuks x € 18,00 = € 3.600,00

Slide 5 - Slide

Blz. 158- vraag 6

Omzet = Afzet x verkoopprijs


€ 218.244 = 3.120 stuks x €?

verkoopprijs = € 218.244/ 3.120 = € 69,95

Slide 6 - Slide

Blz. 158- vraag 7

a) toenemen


b) toenemen


c) afnemen

Slide 7 - Slide

Blz. 158- vraag 8

a) ja

b)nee

c) ja

d) ja

e) nee (een lening ontvang je en precies dat bedrag betaal je terug. De rente (interest) die je betaalt voor het lenen van geld zijn kosten

Slide 8 - Slide

Blz. 158- vraag 9

antwoord C

Belangrijk:

Omzet

- inkoopprijs van de verkopen

= brutowinst

-kosten

=nettowinst


Slide 9 - Slide

Blz. 158- vraag 10

antwoord C

Belangrijk:

Omzet     625.000 x € 1,95 = € 1.218.750     

-kosten                                          € 1.250.000

=nettoverlies                              € 31.250

Slide 10 - Slide

Par 1 vraag 1
vervalt

Slide 11 - Slide

Par 1 vraag 2

a) Kapitaal (machine)

arbeid (de kaasmaker)

Natuur (de grondstoffen van de kaas)

b) Kapitaalgoederen bij een kaasfabriek:

  • koeling
  • vrachtauto
  • weegschaal

Slide 12 - Slide

Par 1 vraag 3

a) lichamelijk werk: goederen verzamelen uit het magaizjn


b) geestelijk werk: lesgeven, administratie doen van een bedrijf

Slide 13 - Slide

Par 1 vraag 4

Landeigenaar --> natuur (grond) --> pacht

Zakenman --> ondernemersschap --> winst

Werknemers --> arbeid --> loon (salaris)

Bank --> kapitaal --> rente of huur 

Slide 14 - Slide

Par 1 vraag 5

a Arbeidsintensief: een boer bewerkt zijn land met paard en ploeg.

b Kapitaalintensief: drone.

c Mechanisatie: ploeg.

d Automatisering: smartphone.



Slide 15 - Slide

Par 1 vraag 6
Nedcar heeft wel veel mensen in dienst (personeel) maar heeft nog meer robots, machines en computers nodig (kapitaal)

Slide 16 - Slide

Par 1 vraag 7

a) afschrijving


b) restwaarde

Slide 17 - Slide

Par 1 vraag 8

Jaarlijkse afschrijving =

(aanschafwaarde - restwaarde) : gebruiksduur


( € 12.900 - 1.025) : 5 jaar = € 2.375

Slide 18 - Slide

Par 1 vraag 9

a) investering = € 14.500

b) restwaarde = € 2.200

c) (€ 14.500 - € 2.200) : 6 = €2.050


Slide 19 - Slide

Par 1 vraag 10

a) (€ 75.000 - € 6.000 ) : 6 jaar = € 11.500

b) Boekwaarde na twee jaar =

Aanschafwaarde - 2 x jaarlijkse afschrijving

€ 75.000 - € 11.500 - € 11.500 = 52.000

Slide 20 - Slide

Par 1 vraag 11

a) De producent hoopt meer te verkopen omdat de consument nog het product beter vindt

b) Scooterfabriek heeft banden nodig, deze koopt hij bij de bandenfabriek

c) De scooterwinkel zorgt ervoor dat de scooter meer waard wordt omdat ze veel kennis vertellen aan de klant en dat ze de scooter vanuit de groothandel naar de klant brengen

Slide 21 - Slide

Samenvatting par 6.1

De woorden zijn: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap,

arbeids, kapitaal, technologische, investeren, restwaarde, jaarlijkse afschrijving, restwaarde, gebruiksjaren, toegevoegde waarde, bedrijfskolom

Slide 22 - Slide