This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Fase-overgangen
Slide 1 - Slide
Fase-overgangen
Slide 2 - Slide
Vandaag
- Herhaling deeltjes model
- §3 veranderen van fase
Slide 3 - Slide
Afkortingen fases
Gas fase --> g
vloeibare fase --> l
vaste fase --> s
komt uit het Engels: gas, liquid, solid
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Bevriezen of stollen
vloeistof (l) --> vast (s)
Niet bij iedere stof wordt bevriezen gebruikt.
Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van 0 °C of lager dan noemen we het bevriezen.
Is de temperatuur hoger? dan noemen we het stollen.
Slide 6 - Slide
Smelten
vast (s) --> vloeistof (l).
Chocola smelten!
Slide 7 - Slide
Vervluchtigen
Vast (s) --> gas (g)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel toe
Geen tussenfase
Slide 8 - Slide
Rijpen
Gasvormig (g) --> vast (s)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel af
Geen tussenfase
Bv: Rijp
Slide 9 - Slide
Condenseren
gas (g) --> vloeistof (l)
Spiegel badkamer na het douchen
Slide 10 - Slide
Verdampen
vloeistof (l)--> gas (g)
Parfum is ook een mooi voorbeeld.
Slide 11 - Slide
Fase overgangen en het weer
Smelten
Smelten
Verdampen
Condenseren
Bevriezen
Vervluchtigen
Rijpen
Slide 12 - Slide
Fase-overgangen
Slide 13 - Slide
Verdampen
Slide 14 - Slide
Bijna alle vloeistoffen krimpen als de temperatuur daalt. Doordat de moleculen minder snel bewegen, botsen ze minder hevig en duwen ze elkaar minder ver opzij.
Slide 15 - Slide
Water een uitzondering
water tussen 4 °C en 0 °C.
Als water afkoelt, krimpt het net als andere vloeistoffen tot de temperatuur 4 °C is. Maar als water nog verder afkoelt, van 4 °C naar 0 °C, zet het juist weer uit (figuur 4).
Slide 16 - Slide
IJs
Als het water daarna bevriest, zet het nog verder uit:
als 1 dm3 water van 0 °C bevriest, ontstaat er ongeveer 1,1 dm3 ijs. Het volume neemt tijdens het bevriezen dus toe met ongeveer 10%.
oorzaak: de bijzondere kristalstructuur
Slide 17 - Slide
IJs
IJs heeft een bijzondere kristalstructuur, met veel lege ruimte tussen de moleculen
Slide 18 - Slide
ijsberg
Een ijsberg zit voor 90% onder water.
Slide 19 - Slide
A
Stollen
B
Condenseren
C
Smelten
D
Verdampen
Slide 20 - Quiz
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 21 - Quiz
A
Smelten
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Stollen
Slide 22 - Quiz
A
Condenseren
B
Smelten
C
Stollen
D
Verdampen
Slide 23 - Quiz
Vast
Vloeibaar
Stollen
Smelten
Sublimeren
Vervluchtigen
Verdampen
Condenseren
Slide 24 - Drag question
Welke van de volgende vormen van water is vloeibaar?
A
Dauw
B
Sneeuw
C
Stoom
D
Wolk
Slide 25 - Quiz
Corrine zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdamp.” Robin zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdruppeltjes.” Wie heeft gelijk?
A
Ze hebben geen van beide gelijk
B
Alleen Corine heeft gelijk
C
Alleen Robin heeft gelijk
D
Ze hebben allebei gelijk
Slide 26 - Quiz
Aike zegt: “Waterdamp is een gas.” Joyce zegt: “Waterdamp bestaat uit waterdruppeltjes.” Wie heeft gelijk?
A
Ze hebben allebei gelijk
B
Alleen Alke heeft gelijk
C
Alleen Joyce heeft gelijk
D
Ze hebben geen van beide gelijk
Slide 27 - Quiz
Hoe heet de neerslag die je in de zomer 's ochtends op bomen en planten kunt vinden?
A
ijzel
B
dauw
C
regen
D
rijp
Slide 28 - Quiz
Er bestaan zout-, suiker- en ijskristallen. Welke kenmerk hebben deze kristallen gemeen?
A
Alle kristallen zijn de vaste fase van een stof
B
Alle kristallen zijn gemaakt van dezelfde stof
Slide 29 - Quiz
Sneeuw bestaat uit ijskristallen. Wat is kenmerkend voor deze ijskristallen?
A
Ze zijn allemaal even groot
B
Ze zijn stervormig
C
Ze hebben zeshoekige structuur
D
Ze hebben een onregelmatige structuur
Slide 30 - Quiz
Welke van de volgende beweringen over sneeuw is waar?
A
alle sneeuwvlokken hebben een verschillende zeshoekige structuur
B
Sneeuw bestaat uit kleine kristallen
C
Een sneeuwvlok is alleen door een vergrootglas te zien
Slide 31 - Quiz
Neerslag komt in twee toestanden voor: vast en vloeibaar. Bij welke soorten neerslag is het water vloeibaar?