present simple vs present continuous revision

Hi B1j
Today's plan:
  • check ex 4 and 6 p 159
  • revision: present simple vs present continuous
  • finish your study overview
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hi B1j
Today's plan:
  • check ex 4 and 6 p 159
  • revision: present simple vs present continuous
  • finish your study overview

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Grammar revision
Present simple or present continuous??

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Present continuous
How?
to be + verb-ing

Slide 18 - Slide

To be 
I am
you are
he/she/it is
we are 
you are 
they are

Slide 19 - Slide

Verb + ing
Let op: 
- Bij werkwoorden die eindigen op -e vervalt de -e:
make - making
use - using
have - having
- Als er een korte klinker voor de laatste letter staat verdubbelt deze:
stop - stopping
let - letting

Slide 20 - Slide

When?
Je gebruikt de present continuous:
- als iets op dit moment bezig is
- iemand iets aan het doen is

Slide 21 - Slide

examples
I am doing homework. 
My dad is making dinner.
We are listening to music. 
Daisy is studying for a test.
They are playing football. 
What are you doing?

Slide 22 - Slide

Questions
Zet de vorm van to be vooraan in de zin:
Are you watching TV?
Is John sleeping?
Are they playing video games? 


Slide 23 - Slide

Negations
Zet not achter de vorm van to be. Je mag ook de afkorting gebruiken:
Patty is not drinking coffee.
I'm not working on a project at the moment.
He is not reading a book right now.
They aren't having lunch.

Slide 24 - Slide

  • Let op de volgende woorden




  • now
  • right now
  • at the moment
  • look!
  • listen!

Slide 25 - Slide

Let's give it a try:
1. My mum usually (to bake) a cake for my birthday.
2. At the moment, Jenny (to watch) a movie on TV.
3. Look! The sun (to shine) again. The rain has stopped.
4. Angela (to work) at the hairdresser's every Saturday.
5. We always (to have) biology on Wednesday. 
6. I (to call) your parents right now!
7. Joey (to like) playing basketball. It's his favourite sport.
8. My parents (to cook) dinner now so I think it will be ready soon. 

Slide 26 - Slide

Study overview
  • Verdeel je blad in 4 vakken --> 
  • Vak linksboven: schrijf hier de 10 woorden van blz 96/97 die je het moeilijkst vindt met de vertaling erbij.
  • Vak rechtsboven: schrijf hier de regels voor much/many met minimaal 2 voorbeelden met much en 2 met many
  • Vak linksonder: Schrijf hier de regels van bezit. Wanneer gebruik je 's en wanneer alleen '? Wanneer gebruik je of?  Geef voorbeelden
  • Vak rechtsonder: Schrijf hier de regels van de present simple en present continuous. Wanneer gebruik je welke? Geef voorbeelden

Slide 27 - Slide