Aanwijzende voornaamwoorden
De gekozen leerling beschrijft het object met behulp van een aanwijzend voornaamwoord. Bijvoorbeeld:
"This is a book" als het boek dichtbij de kijker lijkt.
"That is a calculator" als de rekenmachine verder weg lijkt.
"These are books" voor een stapel boeken die dichtbij is.
"Those are chairs" voor stoelen die verder weg zijn.