2024_week20_2mh_les2_ Wörter + das Verb fahren

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik je de woordjes van K.6 Lektion 1, 2, 3 blz. 124-125 herhaaldelijk opschrijven. NL-DU en DU-NL

Slide 2 - Slide

Wörter schreiben und abfragen
- Schrijf de woordjes van Kapitel 6, Lektion 1, 2, 3 blz. 124-125 herhaaldelijk op
- Van NL-DU en DU-NL
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Was machen wir heute?



  • Wörter schreiben und abfragen
  • Informationen SO 3
  • Erklärung über das Verb: fahren
  • Ein süße Test
  • Logo?


  • Abschluss/Hausaufgaben

Slide 4 - Slide

Am Ende der Stunde........
- kan je de drie betekenissen van het werkwoord fahren benoemen, doordat je opdrachten hebt gemaakt.

Slide 5 - Slide

SO 3 Woche 23
Woordjes Kapitel 6 NL-DU en DU-NL (Lektion 1-6)
Voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval blz. 69
Zinsontleding blz. 75
der en ein-Gruppe blz. 76-77
werkwoord fahren blz. 93
haben & sein blz. 143

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

An die Arbeit

  • Machen im Buch: 
- Aufgabe 6, Seite 93 (Lees nogmaals Grammatik A. Vul de juiste vorm van fahren in bij de persoonlijke voornaamwoorden)
-Aufgabe 7, Seite 93 (Lees nogmaals Grammatik A. Vul de juiste vorm van fahren in bij de persoonlijke voornaamwoorden)
-Aufgabe 8, Seite 94 (Lees de zin. Vul de juiste vorm van het werkwoord in bij de persoonlijke voornaamwoorden)
  • Hoe?   De eerste 10 minuten in stilte

  • Klaar? Aufgabe 9, Seite 94 (Vertaal eerst het werkwoord naar het Duits en vul dan de juiste vorm van het werkwoord in die bij het persoonlijk voornaamwoord past)
timer
15:00

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

  •  Fahrt
  • fahre
  • fahren
  • fahren
  • fährt
  • Fährst
  • fahren

Slide 11 - Slide

  •  schlafe
  •  schlägt
  •  schlägt
  • falle 
  • fällst
  • grabt
  • graben
  • fangen
  • fangen
  • fährst
  • fahre

Slide 12 - Slide

              ein süße Test
  • ich
  • du
  • er/sie/es
  • wir
  • ihr
  • sie/Sie


  • fahre
  • fährst
  • fährt
  • fahren
  • fahrt
  • fahren

Slide 13 - Slide

Am Ende der Stunde........
- kan je de drie betekenissen van het werkwoord fairen benoemen, doordat je opdrachten hebt gemaakt.

Slide 14 - Slide

Hausaufgaben
Machen: 


Slide 15 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Vielen Dank! Auf Wiedersehen! 

Slide 18 - Slide