lesopname

lesopname
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

lesopname

Slide 1 - Slide

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- pen en schrift op tafel



timer
0:30

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen 
Basis:
- Ik kan de stappen van het stroomschema op de juiste manier doorlopen, zodat ik werkwoorden, waarbij de ik-vorm eindigt op een -d, goed kan spellen. 

Kader: 
- Ik kan de stappen van het doorstroomschema op de juiste manier doorlopen, zodat ik werkwoorden in de vt goed kan spellen. 
Basis: §4.6, spelling 
Kader: §4.7 & §4.8, spelling

Slide 4 - Slide

2.5: grammatica
Wat weet je al?
Hoe zat het ook alweer?

(k) - Welke vormen kennen we van het werkwoord?
(b) - Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(k) - Wat zijn sterke werkwoorden? En wat zijn dan zwakke werkwoorden?
(k) - Hoe vind ik de de stam van een werkwoord? 

Slide 5 - Slide

Vervoegen werkwoorden

Voor een goede werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm?


Dat is dan ook de eerste vraag die je in het stroomschema ziet

Slide 6 - Slide

Stroomschema

1. Bepaal eerst op het werkwoord de PV is.
2. Bepaal de tijd (TT of VT)
3. Zoek het onderwerp (OW) om te bepalen of de persoonsvorm enkelvoud of meervoud is.
4. Bepaal de ik-vorm van het werkwoord en schrijf de juiste vervoeging op. (Let op mij ev mv hele ww) 

VT en twijfel je tussen t of d?:
- Kijk of de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip' staat om te bepalen welke letter(s) (de of te)achter de PV komen.




Slide 7 - Slide

Spelling pv tt
PV in de tt: eerst ik
Ik doe er 2 voor, luister naar mijn denkstappen!

(eten) 
De hond _________________ van mijn brood!

(worden)
Jij ________________ mijn beste vriend!

(vliegen) 
De vliegtuigen ____________________ over dichtbevolkt gebied. 



Slide 8 - Slide

Nu jullie
denken, delen, uitwisselen 

(voeden) 
De egel _______________________zich met wormen. 

(vinden)
________________________ jij 1 euro veel? 

(kneden)
 Hij_________________________het deeg.

(eten)
Wat __________________ hij vanavond?
timer
0:30

Slide 9 - Slide

PV in de vt
Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd  de klinker in het werkwoord en hierbij werken we niet volgens de regels die je leert over het schrijven van werkwoorden.  

Meestal kun je horen hoe je deze ww schrijft.
slapen - Ik sliep pas laat vannacht.
liggen - Het varken lag in de modder.
liegen - Jullie logen over het huiswerk.
sterke ww

Slide 10 - Slide

Spelling pv vt
Klankveranderende/sterke werkwoorden:

Meestal kun je horen hoe je deze ww schrijft.
slapen - Ik sliep pas laat vannacht.
liggen - Het varken lag in de modder.
liegen - Jullie logen over het huiswerk.

Slide 11 - Slide

Spelling pv tt
PV in de vt: eerst ik
Ik doe er 2 voor, luister naar mijn denkstappen!

(snappen)
Ik___________________niks van de uitleg. 

(spelen)
Wij ____________________ een wedstrijd. 








stam ='t ex-kofschip
zwakke ww
`let op! sterke ww veranderen van klank en dan hoor je hoe je het schrijft.  

Slide 12 - Slide

Nu jullie
denken, delen, uitwisselen

(voeden) 
De egel _______________________zich gisteren
met wormen. 

(krabben)
Jij ________________________ het wondjes 
telkens open.  

(kneden)
 Hij_________________________het deeg.


timer
0:30

Slide 13 - Slide

Nu jij
Je kunt zelf kiezen: 

1. alleen tt (basis)
2. alleen vt (basis en kader) 
3. beide tijden (basis en kader) 

Slide 14 - Slide

Nu jij
  1. hinkelen [vt]                    Vincent en Ravi _____________ gisteren over straat.
  2. springen [tt]                    _____________ jij wel eens van de hoge duikplank?
  3. bekijken [vt]                    De juffen _____________ gisteren de opties voor het schoolreisje.
  4. proeven [tt]                     Timmy _____________ het verse brood.
  5. beantwoorden [tt]        ______________ jij deze mail even?
  6. vangen [tt]                     Jij _____________ alle ballen.  
  7. lezen [tt]                         Toby _____________ elke dag een paar bladzijden.
  8. spelen [vt]                     Jij _____________ vaak met mijn buurmeisje.
  9. bestellen [vt]              Vorige week _____________ mijn ouders een bankstel.
  10. sporten [tt]                  Hoevaak ________________ hij in de week?
Schrijf de antwoorden op een blaadje. 

Slide 15 - Slide

Antwoorden
  1. hinkelden
  2. spring 
  3. bekeken 
  4. proeft 
  5. beantwoord 
  6. vangt
  7. leest
  8. speelde
  9. bestelde 
  10. sport

Slide 16 - Slide

Afsluiting 
Hoe vond je de les gaan? Wat ging goed/ wat kon anders? 

Wat ga je onthouden van deze les?

Wat zou je willen herhalen?

Wat zou je thuis vertellen?


Slide 17 - Slide