oefentoets

Wat is het nash evenwicht?
A
beiden geen korting geven (25;20)
B
Zara geen korting en H&M wel korting (20;30)
C
Zara wel korting en H&M geen korting (35;15)
D
beiden wel korting geven (23;18)
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat is het nash evenwicht?
A
beiden geen korting geven (25;20)
B
Zara geen korting en H&M wel korting (20;30)
C
Zara wel korting en H&M geen korting (35;15)
D
beiden wel korting geven (23;18)

Slide 1 - Quiz

De dominante strategie komt tot stand door samenwerking of onderhandeling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

IS HIER SPRAKE VAN EEN GEVANGENENDILEMMA?
A
NEE, WANT 7 IS MEER DAN 5
B
JA, WANT ER IS GEEN BETERE UITKOMST
C
NEE, WANT ER IS GEEN BETERE UITKOMST.
D
NEE, WANT ER ZIJN TWEE UITKOMSTEN

Slide 3 - Quiz

Door wie worden collectieve goederen geleverd?
A
bedrijven
B
particulieren
C
overheid
D
buitenland

Slide 4 - Quiz

Wat is geen kenmerk van collectieve goederen?
A
komen alleen tot stand door collectieve dwang
B
men kan een individuele prijs vragen
C
niet-uitsluitbaar
D
niet-rivaliseren

Slide 5 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van de collectieve sector?
A
Gezamenlijke sector
B
Algemene sector
C
Particuliere sector
D
Winstgevende sector

Slide 6 - Quiz

Wat is de collectieve sector?
A
de 1e en de 2e kamer
B
de overheid en de instellingen voor sociale zekerheid
C
het rijk, de provincies en de gemeentes
D
de overheid

Slide 7 - Quiz

Wie betaalt mee aan de collectieve sector?
A
Niet-belastingbetalers
B
Belastingbetalers

Slide 8 - Quiz

Een extern effect wordt niet in de prijs verrekend.
A
dit is juist
B
dit is niet juist

Slide 9 - Quiz

Wat geeft de lorenzcurve aan?
A
De armste 30 % van de mensen verdient 30 % van het inkomen
B
De armste 30 % van de mensen verdient 3 % van het inkomen
C
De rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
De rijkste 30 % van de mensen verdient 60 % van het inkomen

Slide 10 - Quiz

Kijk je met economische groei naar de welvaart in ruime zin of de welvaart in enge zin?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Geen van beiden
D
Allebei

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er bij een laag conjunctuur?
Consumenten en bedrijven:
A
investeren meer
B
stellen aankopen uit
C
investeringen blijven gelijk
D
gaan failliet

Slide 12 - Quiz

Die afspraken worden gemaakt door organisaties van werkgevers en …(a)… . Hoeveel uur je werkt en je loon zijn voorbeelden van …(b)….
(vul a en b in)
A
(a) werknemers (b) een CAO
B
(a) vakbonden (b) arbeidsvoorwaarden
C
(a) vakbonden (b) arbeidsovereenkomst
D
(a) organisaties (b) vacatures

Slide 13 - Quiz

De Lorenzcurve....
A
geeft de verdeling binnen een beroepsgroep aan
B
geeft de mate van inkomensgelijkheid aan
C
Geeft de mate van inkomensongelijkheid aan
D
geeft de inkomensverdeling van docenten aan

Slide 14 - Quiz

Teun werkt bij een metaalbedrijf. Zijn arbeidsvoorwaarden zijn voor een groot deel geregeld in de metaal-cao.

Wie stellen een cao vast?
A
De overheid en een werkgeversorganisatie.
B
Een werkgeversorganisatie en de vakbonden.
C
Een werknemersorganisatie en de vakbonden.
D
Teun en zijn werkgever.

Slide 15 - Quiz

Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting

Slide 16 - Quiz

In een hoge conjunctuur is de bezettingsgraad van de productiecapaciteit
A
Laag
B
Hoog
C
Geen verschil

Slide 17 - Quiz

Het BBP is de maatstaf voor de welvaart in …
A
Enge zin
B
Ruime zin

Slide 18 - Quiz

Mijn baas wordt vertegenwoordig door:
A
Werkgeversorganisatie
B
Vakbond
C
Werknemersorganisatie

Slide 19 - Quiz

Noem de productiefactoren
A
Arbeid, Natuur en Kapitaal
B
Arbeid, Natuur, Kapitaal en Ondernemerschap
C
Arbeid, Natuur en Kapitaalgoederen
D
Arbeid, Natuur, Kapitaalgoederen en Ondernemerschap

Slide 20 - Quiz

Mijn belangen in de CAO onderhandelingen worden behartigd door:
A
Werknemersorganisatie
B
Vakbond
C
Werkgeversorganisatie

Slide 21 - Quiz

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
is het inkomen eerlijk verdeeld
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 22 - Quiz

Wat betekent welvaart?
A
Is de mate waarin je in je behoefte kunt voorzien met de beschikbare middelen
B
Is hoeveel je verdient
C
Is de mate waarin je in je inkomen kunt voorzien
D
Is de mate waarin je je gelukkig voelt

Slide 23 - Quiz

Jan is docent, hij is geen lid van een vakbond. Er zijn wijzigingen in het CAO waardoor Jan ineens recht heeft op het doen van een studie van uit school en gaat hiervoor. Is hier spraken van meeliftgedrag?
A
Nee, vakbonden zijn er voor iedereen
B
Ja, Jan is geen lid van een vakbond maar krijgt nu wel een studie
C
Nee, dit is afgesproken voor heel Nederland
D
Ja, Jan heeft zelf niet onderhandeld.

Slide 24 - Quiz