Het gebruik van “ser vs estar”
Het gebruik van “ser ”: ZijnMet “ser” worden vaste eigenschappen aangeduid.
Dus als je wilt zeggen wie of wat iemand is.
Bijvoorbeeld: Soy Anna = Ik ben Anna
Het gebruik van Estar : Zijn / zich bevinden
“Estar” als je wilt zeggen waar iets of iemand is, dan gebruik je het werkwoord “estar”.
Gemoedstoestanden of tijdelijke situaties.
Bijvoorbeeld:
Mi padre está en la casa. Joel está enfadado = Joel is boos.