Oefenen schrijfvaardigheid 2Hc

Unit 6 English as a world language
timer
3:00
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 6 English as a world language
timer
3:00

Slide 1 - Slide

What is an adverb?
Een 'adverb' (bijwoord) is een omschrijvend woord dat iets zegt over een 'verb'(werkwoord)  

bijvoorbeeld: I  can sing beautifully

Slide 2 - Slide

Hoe maak je een adverb?
door +ly te plakken
bijvoorbeeld:
That music is loud --> He is talking loudly
Please be quiet. --> and whisper quietly

Slide 3 - Slide

Spellingsuitzonderingen!
  • woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

  • woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

  • woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

Slide 4 - Slide

nog meer uitzonderingen 
Goed :        good – goodly    well 
hard :       hard – hardly     hard 
Snel :          fast – fastly     fast 
laag :          low– lowly     low 
lang :          long – longly     long

Slide 5 - Slide

Recap
adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 6 - Quiz

What does an adverb do?
A
Zegt iets over een werkwoord
B
Zegt iets over de persoon
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Zegt iets over de tijd

Slide 7 - Quiz

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 8 - Quiz

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 9 - Quiz

Adjectives and adverbs
Racehorses have to run really ....
A
quickly
B
quick

Slide 10 - Quiz

Snap je het al een beetje? Goed bezig!

Slide 11 - Slide

Quantifiers
Met quantifiers geef je aan om hoeveel 'iets' gaat.
(Denk aan het woord quantity).

Slide 12 - Slide

Hoeveel?
Welke quantifier gebruiken? Nagaan of het gaat om:
countable (telbare) of uncountable (ontelbare) zelfstandig naamwoorden. 

Bedenk bij de volgende dia's na of je iets kunt tellen of niet.

Slide 13 - Slide

Dus welke quantifiers?
Weinig/een beetje:
Countable nouns
Uncountable
nouns
Few
Little
A few
A little
Countable: I only have a few M&M's.
Uncountable: There is little sunshine today.

Slide 14 - Slide

Welke quantifiers?
Veel:
Countable
Uncountable
Soort zin
Lots
Lots
Bevestigend
A lot
A lot
Bevestigend
Many
Much
Ontkennend

Slide 15 - Slide

Few
a few
a little
Little
Telbaar
Ontelbaar
weinig
een beetje
een paar
weinig
Ontelbaar
Telbaar

Slide 16 - Drag question

Much
Many
a lot of
Telbaar
Ontelbaar
Telbaar & ontelbaar
Mag wel in vraagzinnen / ontkenning
Mag niet in vraagzinnen / ontkenning
Mag niet na so / as / too / how
Mag wel na so / as / too / how
Mag wel na so / as / too / how
Mag wel in vraagzinnen / ontkenning

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

A or An?
_____ online meeting
A
A
B
An

Slide 20 - Quiz

A or An?
_____ funny joke
A
A
B
An

Slide 21 - Quiz

A or An?
_____ expensive purse

A
A
B
An

Slide 22 - Quiz

A or An?
_____ answer

A
A
B
An

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Which words in the following sentences need a capital letter?

on sunday, i will see the movie star wars and eat at taco bell.

Slide 25 - Open question

Which words in the following sentences need a capital letter?

terry and louis went to central park last july.

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide

to
too
we have __ much homework!
Let's go __London.
Do you like football __?
You don't have __ worry.
He gave it __ me.
He works __ earn money.

Slide 28 - Drag question

Capitalization & Punctuation
Why is this important?

Slide 29 - Slide

Capitalization & Punctuation
Why is this important?
Some students do not write any of these and miss a lot of points!
Let's make sure this isn't you in the test!

Slide 30 - Slide

punctuation

Slide 31 - Slide

Punctuation

Slide 32 - Slide

(UK)  /  period (U.S.)

Slide 33 - Slide

Full Stop ( period)
At the end of a statement – declarative sentence

My dog loves the postman.

To signal the end of a thought.
At the end of a command with mild forcefulness

Please leave the room.

I wish he were here.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

seeking information
signal the end of a thought
to express a lot of emotion
rhetorical question
at the end of a statement
a command
a sudden order

Slide 37 - Drag question

Opdracht
Je gaat een e-mail schrijven naar je beste vriend(in) van 60-100 woorden. Aanhef telt niet mee. Vorig weekend had je een verjaardagsfeest van je nichtje.  In de mail staat:
  • Hoe laat het feest begon
  • Waar het feest was
  • Hoe laat het was afgelopen
  • Welk cadeau je had gekocht
  • Je mening over het feest

Let op de hoofdletters, de punctuatie, woordvolgorde etc. 

Slide 38 - Slide

Neem de aanhef en afsluiting van de brief hieronder over op je blaadje.



Dear (schrijf hier de naam van de persoon aan wie je schrijft),
(witregel)
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
(witregel)
Kind regards,
(schrijf hier je eigen naam) 














Slide 39 - Slide