Klas 3HV bijv.nw, vergrotende/overtreffende trap, wederkerende werkwoorden

week 4 - klas 3 havo
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

week 4 - klas 3 havo

Slide 1 - Slide

week 4 - klas 3 h/v
blz 31+32
Luiva 'Comment fait-on'                            maken in BW zelfstandig

Slide 2 - Slide

Toetsing
tijdens de lockdown:
formatieve punten (weging 0) n.a.v. toetsjes/materiaal. Doel: gewoon doen wat er gevraagd wordt!

bijvoorbeeld scores uit Class Notebook, Lessonup, Gimkit, Quizlet, een toetsje in Google Forms etc

Toets pww 3 --> eerste week na lockdown (8 februari)
Lockdown langer: digitale toets in dezelfde week!!
Leerstof: zie Teams

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (klas 2)
PLEK

Algemene regel: het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord (in NL ervoor!)

Voorbeeld: 
de groene auto - la voirture verte
het interessante boek - le livre intéressant

BEHALVE.......

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

PLEK
Uitzonderingen (deze komen dus VOOR het zelfst.nw)

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk nw - Vorm
le pantalon vert
la jupe verte
les pantalons verts
les jupes vertes
mannelijk ev
-
vrouwelijk ev
-e
mannelijk mv
-s
vrouwelijk mv
-es

Slide 7 - Slide

Vorm - uitzonderingen

Slide 8 - Slide

DEZE WOORDEN KOMEN VOOR HET ZEFLSTANDIG NAAMWOORD
DEZE WOORDEN KOMEN NA HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD
jeune
long
petit
grand
vieux
nouveau
rouge
intéressant
sportif
facile
cher

Slide 9 - Drag question

ces sont des voitures .......
A
bons
B
bels
C
belles
D
beaux

Slide 10 - Quiz

j'ai une ....... soeur
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 11 - Quiz

c'est un chat .......
A
méchant
B
méchante
C
méchants
D
méchantes

Slide 12 - Quiz

les dames sont ......
A
intélligent
B
intélligente
C
intélligents
D
intélligentes

Slide 13 - Quiz

elle adore la peinture .......
A
italien
B
italienne
C
italiens
D
italiennes

Slide 14 - Quiz

Vergrotende trap (klas 2)
(let op: het bijwoord uit de aantekeningen hoeven jullie NIET te kennen). 
Wel op de VORM van het bijv.nw. letten!
mon chat est moins méchante que le chat de mon voisin

mes parents sont aussi gentils que tes parents

elles sont plus grandes que nous

Slide 15 - Slide

Overtreffende trap
le/la/les + PLUS + bijvoeglijk naamwoord

Yasmine est la plus intelligente
Paul est le plus grand fan
Les enfants les plus petits
Les filles les plus petites

Slide 16 - Slide

Bijwoorden/uit je hoofd
Bijwoorden zoals vite hoef je niet te kennen

Wel moet je weter dat de onderstaande woorden goed/beter/best betekenen! Je mag beide woorden gebruiken (bijvoorbeeld voor goed - bien of bon)

goed
beter
best
bon(s)
(bonne-s)
meilleur(es)
le/la/les meilleur(es)
bien
mieux
le mieux

Slide 17 - Slide

Ce réalisateur a gagné le prix pour ..........film
A
le meilleur
B
la meilleure
C
les meilleures
D
les meilleurs

Slide 18 - Quiz

.............. garçons ont joué ce match
A
petites
B
le plus petit
C
la plus petite
D
les plus petites

Slide 19 - Quiz

Madame Hérier est la femme ......... que je connais
A
le plus gentil
B
la plus gentille
C
la plus gentil
D
les plus gentils

Slide 20 - Quiz

Vous portez les vêtements ...........
A
la plus moderne
B
le plus moderne
C
les plus modernes
D
plus moderne que

Slide 21 - Quiz

Let op: vergrotende trap!
Marie est plus ....... que Pierre
A
méchant
B
méchante
C
méchants
D
méchantes

Slide 22 - Quiz

Les baskets sont aussi ........ que les chaussures
A
grands
B
grand
C
grande
D
grandes

Slide 23 - Quiz

La tarte au citron est plus ....... que la tarte aux fraises
A
cher
B
chere
C
chère
D
chers

Slide 24 - Quiz

Mon cousin est moins ....... que moi
A
sérieux
B
sérieuse
C
sérieuses
D
le plus sérieux

Slide 25 - Quiz

Wederkerende werkwoorden (klas 2)

Slide 26 - Slide

Uit je hoofd

Slide 27 - Slide

hij wast zich
A
il se lave
B
nous nous lavons
C
il te sent
D
il se détend

Slide 28 - Quiz

jij heet
A
tu m'appelles
B
tu t'appelles
C
tu s'appelle
D
te te couches

Slide 29 - Quiz

jullie ontspannen je
A
nous nous détendons
B
nous vous détendons
C
vous vous détendez
D
vous nous détendez

Slide 30 - Quiz

ik voel me
A
je me sens
B
je te sens
C
je se sens
D
je m'appelle

Slide 31 - Quiz

zij gaan naar bed
A
ils me couchent
B
ils nous couchons
C
ils te couchent
D
ils se couchent

Slide 32 - Quiz

je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
me
se
nous
se
se
vous
se
te
se

Slide 33 - Drag question

Passé composé (herhaling)
pers. vnw. + vorm van avoir + volt dw.
werkwoorden op -er = -é
werkwoorden op -re = -u
werkwoorden op -ir = -i
onregelmatige werkwoorden = uit je hoofd!

Slide 34 - Slide

être
bij sommige werkwoorden gebruik je être (meestal net als in NL):
- aller
- rester
- sortir
-partir
- arriver
- rentrer
- wederkerende ww (me/te/se/nous/vous/se)

je suis arrivé

Slide 35 - Slide