Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden & signaalwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Tekstverbanden & signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Tekstverbanden

-De relaties tussen verschillende delen van een tekst (bv. alinea’s of zinnen)
-De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden (het cement).


Slide 2 - Slide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Ik heb het niet zo naar mijn zin op mijn stage, hoewel de horeca toch echt mijn ding is. 

Slide 3 - Slide

Kun je 2 signaalwoorden noemen?

Slide 4 - Open question

Wat is in de volgende zin een signaalwoord en hoe noem je het tekstverband?
Mijn oom stond in de file, daardoor was hij te laat op onze bruiloft.

Slide 5 - Open question

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 6 - Slide

Tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 7 - Slide

Oorzaak-gevolg
Ik kwam te laat, doordat ik gevallen was met de fiets. 

Signaalwoorden zijn:
want, doordat, daardoor, waardoor, dat komt door, als gevolg van, ten gevolge van.

Slide 8 - Slide

Reden/verklaring/argument
Ik blijf liever thuis vanavond, want ik heb hoofdpijn. 

Signaalwoorden:
omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden. 

Slide 9 - Slide

Middel/doel
Om te kunnen schrijven heb ik een pen nodig.

Signaalwoorden zijn: 
Waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om, om te


Slide 10 - Slide

Tijd/chronologie
Eerst ga ik aan het werk als onderwijsassistente en ooit hoop ik docent te worden. 

Signaalwoorden zijn: 
Eerst, daarna, dan toen, eens, vroeger, nu, ooit later, voordat, nadat, uiteindelijk 

Slide 11 - Slide

Voorbeeld

Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.


Signaalwoorden zijn:

bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Slide 12 - Slide

Conclusie
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld. 
Signaalwoorden zijn: 
Dus, alles overziend, concluderend, daarom, dat houdt in, slotsom. 


Slide 13 - Slide

Voorwaarde
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film

Signaalwoorden zijn: 
Op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij


Slide 14 - Slide

Theorie signaalwoorden

Slide 15 - Slide

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 16 - Quiz

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 17 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 18 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 21 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 22 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 23 - Quiz

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
in tegenstelling tot
D
daarentegen

Slide 24 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 25 - Quiz