25 zinnen (deel 2)

Tegenwoordige tijd bij werkwoorden vind ik:
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Beetje moeilijk, beetje makkelijk
D
Moeilijk
1 / 29
next
Slide 1: Quiz
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Tegenwoordige tijd bij werkwoorden vind ik:
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Beetje moeilijk, beetje makkelijk
D
Moeilijk

Slide 1 - Quiz

Verleden tijd met werkwoordspelling vind ik:
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Beetje moeilijk, beetje makkelijk
D
Moeilijk

Slide 2 - Quiz

Voltooid deelwoord bij werkwoordspelling vind ik:
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Beetje moeilijk, beetje makkelijk
D
Moeilijk

Slide 3 - Quiz

Deel 2 van de oefentoets
Kijk weer goed naar de tijd. 

Slide 4 - Slide

(pompen)
De brandweer ....... gisteren het water uit onze kelder.

Slide 5 - Open question

(vertragen)
Eindelijk kwam de ....... trein aan!

Slide 6 - Open question

(strijden)
De club ...... komend weekend om het kampioenschap.

Slide 7 - Open question

(worden)
Emma ...... blij van het mooie zomerweer.

Slide 8 - Open question

(beoordelen)
De jury heeft de zangers streng ........

Slide 9 - Open question

(afbranden)
De oude boerderij ...... gisteren helemaal .....

Slide 10 - Open question

(proberen)
Je ..... toen vast je huiswerk zo goed mogelijk te maken.

Slide 11 - Open question

(beloven)
Hannah zal de ..... voetbalplaatjes morgen meenemen.

Slide 12 - Open question

(bewonen)
Het oude huis is al tien jaar niet .......

Slide 13 - Open question

(uitprinten)
Bas en Aagje ...... gisteren hun verslag twee keer .....

Slide 14 - Open question

(voeren)
De jonge aapjes worden om de twee uur .....

Slide 15 - Open question

(aankleden)
Hij .... zich lekker warm ....

Slide 16 - Open question

(bestellen)
We ..... toen de concertkaartjes via internet.

Slide 17 - Open question

(grazen)
De koeien ..... gisteren voor het eerst in de wei.

Slide 18 - Open question

(omhelzen)
De thuiskomt heeft Lydia haar moeder .....

Slide 19 - Open question

(afsnijden)
Papa ..... gisteren een groot stuk taart ....

Slide 20 - Open question

(razen)
De storm heeft met windkracht 10 over het land ......

Slide 21 - Open question

(gooien)
Sandra ..... de bal naar Emre.

Slide 22 - Open question

(haasten)
Wij ...... ons gisteren naar het goede lokaal.

Slide 23 - Open question

(schilderen)
Het meisje heeft een zelfportret .....

Slide 24 - Open question

(spelden)
De koning .... een medaille op het jasje van de held.

Slide 25 - Open question

(zeven)
Het meel voor het brood is ......

Slide 26 - Open question

(optreden)
Anouk ..... op in een groot theater.

Slide 27 - Open question

(weigeren)
De bank heeft het valse pasje .....

Slide 28 - Open question

(vrezen)
Ik ...... toen te verliezen van de tegenstander.

Slide 29 - Open question