Indexcijfers

Indexcijfers

Deel I
De basis
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Indexcijfers

Deel I
De basis

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van het basisjaar. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfers
Het basisjaar = De periode waarmee we alle andere periodes vergelijken.
Dit basisjaar krijgt het indexcijfer 100.


Daardoor geldt dat:
  • een indexcijfer boven de 100 duidelijk maakt dat er een procentuele stijging is ten opzichte van het basisjaar.
  • een indexcijfer onder de 100 duidelijk maakt dat er een procentuele daling is ten opzichte van het basisjaar.


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

In het basisjaar kostte een mobiele telefoon € 500, in 2018 betaal je er gemiddeld € 830 voor.
Bereken het indexcijfer van 2018.
A
166
B
34
C
134
D
66

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
Wat is het indexcijfer?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen

VWO: Maken opdracht 43 blz 22 + rekenopdracht 9
Havo: Maken opdrachten 34 en 35 blz 19 + rekenopdracht 12

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk

Maken de opdrachten van het werkblad (uitgedeeld in de les).

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met indexcijfers noteren

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

€1,076

117 = € 1,259
1 = € 0,01076 (: 117 aan beide kanten)
100 = € 1,076 (x 100 aan beide kanten)
1
€ 11,65

Terugrekenen naar basisjaar 2010:
99,1 = € 12,40
1 = € 0,12513 (: 99,1 aan beide kanten)
100 = € 12,513 (x 100 aan beide kanten)

2016 = 93,1 dus:
100 = € 12,513
1 = 0,12513 (: 100 aan beide kanten)
93,1 = € 11,65 (x 93,1 aan beide kanten)
2

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Het loon in de verschillende jaren is:
   2014 € 3,50; 2015 € 3,85 en in 2016 € 4,85
   2014 = 100
   2015 = € 3,85 ÷ € 3,50 × 100 = 110
   2015 = € 4,85 ÷ € 3,50 × 100 = 138,6

3
Let op: in het boek staat 930.000.000.000. Dit moet 930.000.000.000.000 zijn.
 a(N-O) : O x 100% = +106,7% dus indexcijfer is + 100 = 206,7
 b Dit indexcijfer betekent dat geldhoeveelheid meer dan verdubbeld is.

4
Les 2

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfers

Deel II
Combineren van gegevens

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Waarom indexcijfers?
- Exacter
- In veel formules mag je niet zomaar de percentages van een verandering invullen, maar moet je eerst de index weten (delen of vermenigvuldigen met procenten kan niet altijd!)
- Indexcijfers maken het makkelijk om te vergelijken
Elk jaar vergelijken met basisjaar (basisjaar = 100)
2012
6,7% erbij t.o.v. het basisjaar betekent dus 106,7 indexcijfer
(+100)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfers combineren van gegevens
Indexcijfers kunnen we ook gebruiken om de procentuele verandering van twee verschillende grootheden te combineren.

De berekening met indexcijfers gaat op dezelfde manier als wanneer je met absolute getallen zou rekenen.
Je hoeft jezelf dus alleen af te vragen hoe je het met ‘gewone’ getallen uit zou rekenen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Absolute getallen



Gevraagd is de werkgelegenheid uit te rekenen met:

  • de omvang van de productie
  • en de productie per werknemer (arbeidsproductiviteit)

Als je weet dat:
  • er in totaal 200.000 producten gemaakt worden
  • en elke werknemer 20.000 producten maakt

Hoe zou de berekening eruit zien met absolute getallen?







Slide 20 - Slide

200.000/20.000 = 
De werkgelegenheid bedraagt dus 10 personen.
Indexcijfers



Wanneer er procentuele veranderingen van twee verschillende grootheden gegeven zijn, maak je gebruik van indexcijfers.

Je gebruikt dus dezelfde berekening die je zou gebruiken met absolute getallen. Maar dan met indexcijfers.

De totale productie neemt met 5% toe    → indexcijfer 105
De arbeidsproductiviteit neemt met 2% toe    → indexcijfer 102

 Met hoeveel procent is de werkgelegenheid veranderd?







Slide 21 - Slide

105/102 x 100 = 102,9 -> 2.9%
Indexcijfers



Veel gebruikte toepassingen:

  • Omzet -> door prijs en afzet te combineren: prijs = omzet/afzet
  • Loonkosten per product -> door loonkosten per werknemer en arbeidsproductiviteit te combineren
  • Reële rente -> Door nominale rente te combineren met de inflatie
  • Koopkracht /reele inkomen:  RIC = NIC / PIC x100











Slide 22 - Slide

This item has no instructions

2010 is het basisjaar.
In 2011 is het indexcijfer van de prijzen van goederen 106. Wat is er met de prijzen van goederen gebeurd?
A
De prijzen zijn 6% gedaald.
B
De prijzen zijn 6% gestegen.
C
De prijzen zijn 106% gestegen.
D
Dat weet je niet.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is er met mijn koopkracht gebeurd in 2024?
Loon = + 5,0%
Inflatie = + 5,0%
Loon = + 4,0%
Inflatie = + 5,0%
Loon = + 6,0%
Inflatie = + 5,0%
Waarom dan indexcijfers?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Welke instantie houdt indexcijfers bij van o.a. inflatie?
A
CPB
B
SER
C
CBS
D
CMS

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Het indexcijfer voor mijn reële inkomen (koopkracht) is 112. Voor het prijspijl ( inflatie) 122.
Mijn nominale inkomen als indexcijfer bedraagt:
A
136,64
B
91,80
C
108,92
D
100

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Bereken het indexcijfer voor 2011.
Jaar
2010
2011
2012
Prijs
€460
€529
€552
Indexcijfer
100
.....
.....
A
110
B
115
C
120
D
125

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Indexcijfer loon per werknemer: 134,1
Indexcijfer loonkosten per product: 118,2

Bereken met hoeveel procent de arbeidsproductiviteit is gestegen/gedaald.
A
13,5% gedaald
B
13,5% gestegen
C
12,9% gedaald
D
12,9% gestegen

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Een indexcijfer van 96 betekent:
A
Toename
B
Afname

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste indexcijfer?

+3,45% = ...
A
103,45
B
103,5
C
103,45%
D
103.5

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste indexcijfer?

-0,05% = ...
Afronden op 2 decimalen
A
95,00
B
99,50
C
99,95
D
100,05

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen met 5%?
A
inkomen 110 prijzen 95
B
inkomen 110 prijzen 105
C
inkomen 90 prijzen 95
D
inkomen 90 prijzen 105

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Video

This item has no instructions

Oefenen

Huiswerk: Maken de opdrachten van het werkblad (uitgedeeld in de les).

Slide 36 - Slide

This item has no instructions