Quiz trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking
Quiz
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Trappen van vergelijking
Quiz

Slide 1 - Slide

Wat is de vergrotende trap van:
groot
A
groter
B
grootst

Slide 2 - Quiz

Wat is de overtreffende trap van:
lief
A
liever
B
liefst

Slide 3 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van:
dom
A
domst
B
dommer

Slide 4 - Quiz

Wat is de overtreffende trap van:
kaal
A
kaler
B
kaalst

Slide 5 - Quiz

Welke trap hoort bij:
drukst
A
stellende
B
vergrotende
C
overtreffende

Slide 6 - Quiz

Welke trap hoort bij:
lui
A
stellende
B
vergrotende
C
overtreffende

Slide 7 - Quiz

Welke trap hoort bij:
serieuzer
A
stellende
B
vergrotende
C
overtreffende

Slide 8 - Quiz

Welke trap hoort bij:
ongerust
A
stellende
B
vergrotende
C
overtreffende

Slide 9 - Quiz

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ____ zoute.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ____ Peter.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ____ Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ____ in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quiz

Madrid is niet zo ver ____ Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 14 - Quiz

Wendy is minstens even druk ____ haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 15 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ____ grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ____ vandaag.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quiz

Bert lijkt groter dan Ina, maar hij is even groot ____ zij.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Robbert kan veel harder lopen ____ ik.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

Waarom zijn wij later vrij dan ___ zijn?
A
hun
B
zij

Slide 20 - Quiz

Ik denk dat jij sneller kan lopen dan ___ kan.
A
hem
B
hij

Slide 21 - Quiz

Danny krijgt net zo veel zakgeld als ___ krijg.
A
ik
B
mij

Slide 22 - Quiz

Marcel finishte net iets eerder dan ___.
A
ik
B
mij

Slide 23 - Quiz

Svens tweelingzus is tien minuten ouder dan ___.
A
hem
B
hij

Slide 24 - Quiz

De buren hebben net zo'n auto gekocht als ___.
A
ons
B
wij

Slide 25 - Quiz

Meestal zijn Patricia en Erik het eerst op school, maar vandaag waren wij er eerder dan ___.
A
hun
B
zij

Slide 26 - Quiz

Volgens Leunora kan Kyra beter tekenen dan ___.
A
haar
B
zij

Slide 27 - Quiz

Fred denkt dat ik net zo veel van voetbal houd als ___.
A
hem
B
hij

Slide 28 - Quiz

Mary is goed in wiskunde, maar Richenda is nog beter ____.
A
als haar
B
als zij
C
dan haar
D
dan zij

Slide 29 - Quiz

Volgens mij krijg jij veel meer aandacht van Jonas ____.
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij

Slide 30 - Quiz

Onze trainer denkt dat het andere team even veel kans maakt op de beker ____.
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 31 - Quiz

Gaan jullie dit jaar weer naar dezelfde camping ____.
A
als hun
B
als zij
C
dan hen
D
dan zij

Slide 32 - Quiz

Mijn ouders voeden mijn broer precies hetzelfde op ____.
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij

Slide 33 - Quiz

Tjen zit liever naast Sarah dan naast Lotte, want hij vindt haar aardiger ____.
A
als haar
B
als zij
C
dan haar
D
dan zij

Slide 34 - Quiz

Jelles zus heeft precies zulke blauwe ogen ____.
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 35 - Quiz