Adverbs of frequency

Grammatica hoofdstuk 2 en 3
Klas 2 mavo/havo
engels
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica hoofdstuk 2 en 3
Klas 2 mavo/havo
engels

Slide 1 - Slide

prepositions of place

on - in - at 

kun je gebruiken voor tijd.

Maar ook voor de plaats!

Slide 2 - Slide

On/in/at: 
prepositions of place



On: gebruik je voor oppervlaktes en openbaar vervoer (on the table, on the bus)


In: Gebruik je voor wegen, steden, landen en andere grote gebieden. Je gebruikt dit voor afgesloten gebieden.
(in the USA, in New York, in the bedroom)

At: Gebruik je voor huisnummers en namen van gebouwen. (at school, at number 7)

Slide 3 - Slide

Prepositions of time
on gebruik je altijd bij dagen & data.

I have guitar lesson on Thursday.
My dad's birthday is on the sixth of January.

Slide 4 - Slide

Prepositions of time
in gebruik je altijd bij maanden, jaartallen en seizoenen.

We have holiday in October.
I was born in 1999.
Susan always goes skiing in Winter.

Slide 5 - Slide

Prepositions of time
Dus samengevat:

on bij dagen en data
in bij maanden, jaartallen en seizoenen
at bij tijden

Slide 6 - Slide

Adverbs of frequency
(bijwoorden van frequentie)




Geven aan hoe vaak iets gebeurt
never
rarely
sometimes
usually
often
always
nooit
zelden
soms
gewoonlijk
vaak
altijd

Slide 7 - Slide

BIJWOORDEN van FREQUENTIE
  • Vóór het hoofdwerkwoord:
School always starts at 8.30pm.
I never sing in public.

  • na een vorm van to be: am, are, is, was, were:
There is always something to see.
His jokes are sometimes boring.


Slide 8 - Slide

PAST SIMPLE en PRESENT PERFECT
past simple
present perfect
afgelopen


1 woord
2e rijtje / +ED
in het verleden begonnen en nog bezig

2 woorden
HAVE/HAS
3e rijtje / +ED

Slide 9 - Slide

Modals
Hulpwerkwoorden

Slide 10 - Slide

can,could, be able to
can > iets is mogelijk of toegestaan

could > verleden tijd van can , iets kon of was mogelijk in het verleden

be able to > kun je vaak gebruiken in dezelfde gevallen als can 

Slide 11 - Slide

should
Should wordt gebruikt om advies of een mening te geven. Ook als iets anders is dan je had verwacht gebruik je should. Hieronder volgen een paar voorbeelden van hoe je should kunt gebruiken.

dus: You should go to bed now. (Je moet nu naar bed gaan).
I think he shouldn’t go there anymore. (Ik denk dat hij daar niet meer heen moet gaan.)

Slide 12 - Slide

must en have to
Je gebruikt must en have to als je iets moet doen. Must en have to worden vaak in dezelfde gevallen gebruikt, maar er zijn wel een paar kleine verschillen ertussen. Zo kun je must niet in de verleden tijd gebruiken en ook niet bij feiten.
 Bijvoorbeeld:

I had to work last night (en niet: I must work last night).
I have to travel to London on Sunday for my work. (en niet: I must travel to London on Sunday for my work.)

Slide 13 - Slide