Het bezittelijk voornaamwoord

 het bezittelijk voornaamwoord
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

 De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis

Slide 2 - Slide

Zoals jij heb gemerkt, hebben wij voor elke persoon het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 3 - Slide

  • ik - mijn
  • jij- jouw  
  • hij - zijn
  • zij- haar
  • het- zijn 
  • wij - ons\onze 
  • jullie -jullie
  •  zij- hun 
  •  u - uw 


  • ich - mein
  • du - dein
  • er - sein
  • sie - ihr
  • es - sein
  • wir - unser
  • ihr - euer
  • sie - ihr
  • Sie - Ihr

Slide 4 - Slide

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord dus:

Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule

Jij schrijf niet !!!!

Das ist eine meine Schule

Slide 5 - Slide

3

Slide 6 - Video

06:06
(mijn) Eltern sind geschieden.
A
Mein
B
Meine
C
Dein
D
Deine

Slide 7 - Quiz

06:24
(jullie) Haus ist groß.
A
Ihr
B
Euer
C
euer
D
euere

Slide 8 - Quiz

07:03
Wie heißt (uw) moeder?
A
Ihre
B
Sie
C
ihr
D
Ihr

Slide 9 - Quiz

Das ist Ihr Fahrrad.

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad

Slide 10 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 11 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 12 - Quiz

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 13 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 14 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 15 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 16 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre|
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 17 - Quiz

Was ist ...............(jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 18 - Quiz

...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 19 - Quiz

Das sind..................(onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 20 - Quiz

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 21 - Quiz

................(onze) Klassenlehrer (m)heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 22 - Quiz

Maaike ist ..............(haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 23 - Quiz

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unse4r

Slide 24 - Quiz

Das ist ........................ (mijn)Geburtstagsgeschenk. ( o)
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 25 - Quiz

Ende 

Slide 26 - Slide