Duits 2V Kapitel 4, Frühstück + werkwoorden met vaste naamval

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Herzlich Willkommen 

im Deutschunterricht

Frühling

Was machen wir heute?

*das Frühstück (Hausaufgaben). 

*3e naamval: neue Grammatik.

*Schreibprüfung Kapitel 1, 2 und 3 besprechen.

*Hausaufgaben machen.

Lernziel:

- Du kannst einander erklären, was du heute zum Frühstuck gegessen hast. 

- Du kannst erklären was die Funktion ist von den 3e Fall.

Zum Frühstück esse & trinke ich ...

Beispiele:

• "Ich esse Brot mit Käse und Schinken. Zum Frühstück trinke ich meistens einen Kaffee" 
• "Morgens esse ich Joghurt mit Müsli. Ich trinke Milch." 
• "Am Morgen trinke ich am liebsten Kaffee. Ich esse Brot mit Käse und Salami".
  

Zum Frühstück esse & trinke ich ...

Deze zinnen bestaan uit verschillende onderdelen: 

"Ich esse Brot mit Marmelade oder Nutella. Zum Frühstück trinke ich Tee ohne Zucker." 

"Morgens esse ich Joghurt mit Müsli. Ich trinke Milch." 

"Am Morgen trinke ich am liebsten Kaffee. Ich esse Brot mit Käse und Salami".

Werkwoorden

Vaste uitdrukking

producten

Werkwoord 'trinken'

ik drink	ich trinke
jij drinkt	du trink st
hij/zij/het drinkt	er/sie/es trink t
wij drinken	wir trinken
jullie drinken	ihr trink t
zij drinken / u drinkt	sie trinken / Sie trinken

ik drink

jij drinkt

hij drinkt

zij drinkt

wij drinken

jullie drinken

zij drinken

u drinkt

het drinkt

Sie trinken

ich trinke

wir trinken

du trinkst

sie trinken

sie trinkt

er trinkt

ihr trinkt

es trinkt

Vul in: Zum Frühstück _______ ich Milch.

1. trinke
2. trinkst
3. trinken
4. trinkt

Vul in: Morgens ________ wir immer Kaffee mit Milch und Zucker.

1. trinkt
2. trinkst
3. trinke
4. trinken

Werkwoord 'essen'

ik eet	ich esse
jij eet	du isst
hij/zij/het eet	er/sie/es isst
wij eten	wir essen
jullie eten	ihr esst
zij eten / u eet	sie essen / Sie essen

Werkwoord 'essen'

Let op!

• Het werkwoord 'essen' is een sterk werkwoord = het kan veranderen
• du-vorm & hij/zij/het-vorm veranderen. Zij krijgen een andere                  klinker.
• Onthouden: ik-vorm (ich esse) & wij-vorm/u-vorm: (wir / Sie essen).

ik eet

jij eet

hij eet

zij eet

wij eten

jullie eten

zij eten

u eet

het eet

Sie essen

ich esse

wir essen

du isst

sie essen

sie isst

er isst

ihr esst

es isst

Vul in: Am Morgen_______ ich ein Brötchen mit Käse.

1. esse
2. isst
3. esst
4. essen

Zet de woorden in de juiste volgorde:
esse - ich - Brot - Käse - mit - Zum Frühstück

Bedenk nu zelf wat je hebt gegeten en bedenk hoe je dat zegt in het Duits. Schrijf dit op. 

Hilfmittel:
Am Morgen 

Morgens

Zum Frühstück

esse ich

trinke ich

und (en)

Bedenk nu zelf wat je hebt gegeten en bedenk hoe je dat zegt/schrijft in het Duits

Was machen wir heute?

*das Frühstück

*Du oder Sie

*neue Grammatik

*Hausaufgaben

Du oder Sie (S. 20)

Formal

Schüler ab 16 sind "Sie"

Mache Übung 8

Was machen wir heute?

*Du oders Sie?

*neue Grammatik

*Hausaufgaben

Werkwoorden met een vaste naamval

Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval:

In het Duits hebben veel werkwoorden een vaste naamval.

Werkwoorden +1e	Werkwoorden +3e	Werkwoorden +4e
sein zijn werden worden bleiben blijven	danken bedanken gefallen bevallen gehören behoren glauben geloven gratulieren feliciteren helfen helpen schmecken smaken	fragen vragen es gibt er is / er zijn bitten om hulp vragen/verzoeken

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. mit
2. seit
3. durch
4. von

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, glauben, gratulieren

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Geef de naamval en de vertaling:
Es gibt [een] Problem (o).

1. ein (1)
2. eine (1)
3. einen (4)
4. ein (4)

Geef de naamval en de vertaling:
Ihr müsst (de) Bienen (mv) helfen.

1. 1e - die
2. 3e - den
3. 4e - die

Geef de naamval en de vertaling:
Diese Katze gehört (haar) Schwester.

1. 1e - ihre
2. 3e - ihrer
3. 4e - ihre

Vul de juiste vorm in.

Hast du [jouw] Onkel schon gratuliert?

Geef de naamval en de vertaling:

Er wird nächstes Jahr (mijn) Lehrer.

Vul de juiste vorm in:

Das Haus gehört [mijn] Mutter.

Vul de juiste vorm in:

Ich glaube [de] Mann nicht.

Vul de juiste vorm in:

Es gibt [een] Gemälde (o) in der Halle.

Vul de juiste vorm in:

Was schenkt ihr [jullie] Eltern zu Weihnachten?

Vul de juiste vorm in:

Welcher Film gefällt [jou] gut?

Vul de juiste vorm in:

Wer gibt [jullie] die Tickets?

Vul de juiste vorm in:

Wie gefällt [jou] dieses Buch?

Naamvallen

Je hebt de naamvallen nu herhaald op basis van de volgende onderdelen:

- voorzetsels met een vaste naamval

-werkwoorden met een vaste naamval

-je kunt het schema van de der/ein-Gruppe gebruiken

- je kunt de persoonlijke vnw in de 1e, 3e en 4e naamval gebruiken

Kan je nu de juiste naamval invullen na voorzetsels?

1. Nee, ik snap er niks van maar ik ga zelf meer oefenen.
2. Nee, ik snap er niks van en vraag mijn docent om hulp.
3. Ja, ik snap het helemaal!
4. Ja, ik snap het maar ik moet nog meer oefenen.

Hausaufgaben

Lektion 2, S. 22: Übung 10+11

02:12

Jedes Obst hat einen anderen Preis. Was sind teurer: Orangen oder Zitronen?

1. Orangen
2. Zitronen

08:50

Wer hat Enna weh getan?

1. Der Putzkraft
2. Der Elektriker
3. Die Schwester
4. Der Koch

02:46

Wer war den Mörder?

1. die Ehefrau
2. der Artz
3. die Schwester
4. die Putzfrau

!