04-11-2024 H3

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Inhalt
  • Gebruik van ''zu''
  • Vaste voorzetsels
  • Derde en vierde naamval
  • Denn / weil

Slide 2 - Slide

Gebruik van ''zu''
Wanneer gebruik je zu?

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je ''zu''?

Slide 4 - Open question

Gebruik van ''zu''
  • Bij personen
Ich gehe zu meinem Freund
  • Als je ergens naartoe gaat
Ich fahre zu der Kirche

Slide 5 - Slide

Voorzetsels 3e of 4e naamval
Vul de voorzetsels met de 3e naamval in
Vul de voorzetsels met de 4e naamval in

Slide 6 - Slide

Wat zijn de voorzetsels met de 3e naamval?

Slide 7 - Open question

Voorzetsels met 3e naamval
Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber

Slide 8 - Slide

Wat zijn de voorzetsels met de 4e naamval?

Slide 9 - Open question

Voorzetsels met 4e naamval
DOFEGUB
durch, ohne, für, entlang, gegen, um, bis
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

Slide 10 - Slide

De 1e of 3e naamval
Vul het persoonlijk voornaamwoord in de 1e of 3e naamval in

Slide 11 - Slide

(zij ev) Ich gebe ... das Buch.

Slide 12 - Open question

(hij) Ich fahre mit ... Bus zur Arbeit.

Slide 13 - Open question

(u) Haben ... heute Feierabend?

Slide 14 - Open question

(jij) Der Lehrer erklärt ... die Aufgabe.

Slide 15 - Open question

(jullie) Wir schreiben ... einen Nachricht.

Slide 16 - Open question

De 1e of 4e naamval
Vul het persoonlijk voornaamwoord in de 1e of 4e naamval in

Slide 17 - Slide

(jij) Kennst ... Sara?

Slide 18 - Open question

(zij ev) Ich kenne ... sehr gut.

Slide 19 - Open question

(ik) Kannst du ... vielleicht abholen?

Slide 20 - Open question

(hij) Ich habe ... heute noch nicht gesehen.

Slide 21 - Open question

(jullie) Mädchen, wo bleibt ...?

Slide 22 - Open question

(u) Soll ich ... zum Bahnhof fahren?

Slide 23 - Open question

denn/weil
  • Zet de zinsdelen in de juiste volgorde
  • Vervoeg daarbij de werkwoorden haben en sein!

Slide 24 - Slide

Ich / nicht / zahlen / kann / denn / ich / kein Geld / dabei / haben

Slide 25 - Open question

Ich / nicht / zahlen / kann / weil / ich / kein Geld / dabei / haben

Slide 26 - Open question

Du / nicht / da / sein / weil / du / sein / müde

Slide 27 - Open question

Du / nicht / da / sein / denn / du / sein / müde

Slide 28 - Open question

Aan de slag!
Woordjes leren van Hoofdstuk 2. 
timer
1:00

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide