Quiz zinsdelen en woordsoorten

Quiz zinsdelen en woordsoorten
Deze les: 
Nakijken kopietjes
blz 211 opdracht 4
blz 213 opdracht 4 en 5
blz 215 opdracht 4 en 5
Maken quiz
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Quiz zinsdelen en woordsoorten
Deze les: 
Nakijken kopietjes
blz 211 opdracht 4
blz 213 opdracht 4 en 5
blz 215 opdracht 4 en 5
Maken quiz

Slide 1 - Slide

Deel 1: grammatica, zinsdelen

Slide 2 - Slide

Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - lv
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
mw - ond - lv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ond - lv

Slide 3 - Quiz

Zoek de pv:

Waarom heb jij gisteren gelogen?
A
pv = waarom
B
pv = gelogen
C
pv = jij
D
pv = heb

Slide 4 - Quiz

Ik ging te laat slapen.
A
ging = pv
B
ik ging = pv
C
slapen = pv

Slide 5 - Quiz

Zoek de pv:
Nederland is een heerlijk land om in te wonen.
A
pv= wonen
B
pv= is
C
pv=land
D
pv = te

Slide 6 - Quiz

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv =
wwg =
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De leerling leert het onderwerp vinden.
A
de leerling
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw van Rijen legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw van Rijen
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 9 - Quiz

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 13 - Quiz

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 15 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 16 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 17 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

woordsoorten
de quiz

Slide 19 - Slide

Quiz

Weet jij alle woordsoorten? Doe mee met de quiz!

De volgende woordsoorten komen aan bod:

- lidwoord (bepaald en onbepaald)

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord (zww, hww, kww)

- bijvoeglijk naamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- vragend voornaamwoord

- telwoord (alle soorten)

- bijwoord

Slide 20 - Slide

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Het mooie meisje, dat daar staat, is heel timide.
'mooie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Het mooie meisje, dat daar staat, is heel timide.
"timide" =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
bijwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Ik ben benieuwd naar de cijfers.

"naar" =
A
voorzetsel
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Vandaag zijn we naar de zee gegaan
"we" =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Zij verwachtte veel van het feest.

"van" =
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
telwoord

Slide 26 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
Doel: 
  • Na deze les weet ik wat de bijwoordelijke bepaling is
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling aanwijzen in de zin 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Welke vraag(en) stel je ook alweer om de bijwoordelijke bepaling te bepalen?
  • waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
  • wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
  • hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 29 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 30 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
A
geeft o.a. antwoord op vragen: waar? en wanneer?
B
Is een prullenbak!
C
Alles wat overbljft

Slide 31 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vorige week hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
Vorige week

Slide 32 - Quiz

bijwoordelijke bepaling
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 33 - Drag question

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
nooit
heb
gewonnen.
met de andere quizzen

Slide 34 - Drag question

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
mijn huiswerk
heb
af.
bijna altijd

Slide 35 - Drag question

Sleep de zinsdelen die een bijwoordelijke bepaling zijn naar de box.
Vanmorgen
ging
de buurman
over straat

Slide 36 - Drag question

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 37 - Drag question

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan, maar het kan ook zo zijn dat er geen bijwoordelijke bepaling in de zin staat.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 39 - Quiz

bijwoordelijke bepaling
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 40 - Drag question

Sleep de zinsdelen die een bijwoordelijke bepaling zijn naar de box.
Vanmorgen
ging
de buurman
over straat

Slide 41 - Drag question

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 42 - Drag question

En nu
  • Ga naar Plot26 -->  Grammatica 3.
  • Maak les 2 --> opdracht 11, 12 & 13.

  • Let op! Opdracht 10 kan je dus overslaan.

Slide 43 - Slide