ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.
Wisselend perspectief: de personages wisselen elkaar af
Slide 4 - Slide
Ik-perspectief
Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Leert de ik-persoon heel goed kennen;
Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 5 - Slide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 6 - Slide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 7 - Slide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 8 - Slide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 9 - Slide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 10 - Slide
Meervoudig perspectief
Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)
Slide 11 - Slide
Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
(Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)
Slide 12 - Slide
Donderdag 7 december
Vragen theorie in LessonUp
Werken aan de boekopdracht
Slide 13 - Slide
'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief
Slide 14 - Quiz
Welke is onjuist? Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 15 - Quiz
Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?
Slide 16 - Open question
Spanning
Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen. - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.
Slide 17 - Slide
Spanning
open plekken - informatie verborgen houden
spanningsbogen en ontknoping - kort of lang
cliffhanger - stoppen op een spannend moment
flashbacks, flashforwards
verhaallijnen die bij elkaar komen
ruimtes en omstandigheden
Slide 18 - Slide
Trucs om spanning te verhogen
- Gevaarlijke situatie of omgeving
- Vermoedens of verwachtingen
- Vertraging
- Uitstellen
- Onverwachte wending
- Informatievoorsprong
Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.
Slide 19 - Slide
Verhaaleinde en verhaalbegin
Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) / open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)
Slide 20 - Slide
Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.
Slide 21 - Quiz
Spanning kan worden opgeroepen door:
A
cliffhanger
B
een angstaanjagende omgeving
C
belangrijke informatie weg te laten
D
door chronologisch te vertellen
Slide 22 - Quiz
Wat is 'spanning' in een verhaal?
A
Dat je je billen knijpend afvraagt of het nog goed gaat komen
B
Dat je wilt weten hoe het verder gaat
C
Spanning zit alleen in enge, heftige verhalen, zoals thrillers
D
Dan voel je dat de verhaalfiguren het zelf spannend vinden.
Slide 23 - Quiz
Wat is een lange spanningsboog?
A
een spanningsboog die het hele verhaal door blijft bestaan
B
een spanning die maar 1x in het verhaal voorkomt
C
spanningsbogen die niet lang doorgaan
D
spanning die uit het niks opkomt
Slide 24 - Quiz
wat is een korte spanningsboog?
A
een spanning die alleen aan het einde van het verhaal voorkomt
B
als het verhaal meteen begint met spanning
C
een vraag die in een deel van het verhaal speelt
D
een verhaal wat spannend is door de dingen die erin gebeuren
Slide 25 - Quiz
Wat is GEEN middel voor spanning?
A
Een gevaarlijke of enge omgeving
B
De hoofdpersoon is in een gevaarlijke situatie
C
Een gesprek tussen twee personen
D
Een raadsel of een probleem dat opgelost moet worden
Slide 26 - Quiz
Wat is een verhaallijn?
A
De chronologische gebeurtenissen in een verhaal.
B
Het doel dat de hoofdpersoon wil bereiken.
C
Een samenhangende reeks van gebeurtenissen in een verhaal.
D
Een niet-chronologisch verteld verhaal.
Slide 27 - Quiz
Wanneer spreek je van meerdere verhaallijnen in een boek?
A
Verschillende korte verhalen in een boek die verder niets met elkaar te maken hebben.
B
Geen idee
C
Hoofdstukken die steeds ergens anders over gaan
D
In een boek kan het over iets of iemand anders gaan, zo krijgt het verhaal veel meer interessante invalshoeken.
Slide 28 - Quiz
In een flashback...
A
...neemt de schrijver de lezer mee naar een gebeurtenis in het verleden.
B
...blikt een personages in een herinnering terug op het verleden.
C
...wordt er door de schrijver vooruit gekeken naar de toekomst.
D
...blijft de chronologie van het verhaal gelijk.
Slide 29 - Quiz
Wat is een flashforward?
A
Slaat periodes (regels wit) over door er geen woorden aan te besteden.
B
Geeft informatie over het verleden en maakt het heden zo begrijpelijker.
C
Onderbreekt de chronologie van een verhaal.
D
Doelt op iets dat nog moet gebeuren.
Slide 30 - Quiz
Wat is een cliffhanger?
A
Wanneer een verhaal op een spannend moment plotseling stopt.
B
De belangrijkste gebeurtenis in een verhaal.
C
Een grote ruzie tussen twee belangrijke personages.