- Je kunt vertellen wat een
gen is en hoe een gen in het DNA te vinden is dankzij het
start- en stopcodon.
- Je kunt aangeven op welke manier transcriptie en translatie plaatsvinden en weet welke begrippen daarbij horen.
- Je kunt verklaren waarom we mRNA en tRNA nodig hebben voor de synthese van eiwitketens.
- Je kunt tekenen en uitleggen hoe ribosomen translatie mogelijk maken.
- Je kunt werken met de codontabel in Binas en zo zelf een DNA-keten vertalen naar een aminozuurketen.
9. Je kent het begrip niet-coderend DNA en kunt functies daarvan noemen.
10. Je kunt benoemen welke typen mutaties mogelijk zijn en weet welk effect ze kunnen hebben.