3.1 Significantie

3.1 Significantie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

3.1 Significantie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kent de significantieregels en kunt deze toepassen in berekeningen.
  • Je kunt getallen weergeven in de wetenschappelijke notatie met het juiste aantal significante cijfers.
  • Je kunt berekeningen uitvoeren met de dichtheid m.b.v. Binas tabellen 8-12.

Slide 2 - Slide

Deze les
  • Uitleg significantie
  • Quiz
  • Maken 1, 5 t/m 7, 9, 10, 14, 15, 17

Slide 3 - Slide

Significantie
  • Stel: je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij, gemeten met emmers.
  • Het is 'raar' om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig (er kan prima 100 mL meer of minder zijn)!
  • Hoe nauwkeuriger je meetgegevens, hoe nauwkeuriger je hiermee kan rekenen.

Slide 4 - Slide

Significante cijfers
  • Geeft de nauwkeurigheid aan van gegevens.
  • Regels over het afronden van antwoorden bij berekeningen.
  • Belangrijk bij alle berekeningen van natuurkunde en scheikunde!

Slide 5 - Slide

Telwaarden en meetwaarden
  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft.

  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. antwoorden kunnen per persoon verschillen = meetonzekerheid/onnauwkeurigheid.

Slide 6 - Slide

Significantie regels
  • Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat je zelf opschrijft!).
  • Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.

  • Voorbeeld: je hebt 3 bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL. 

3 = telwaarde. Dit getal gebruik je niet voor afronden.
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.

Slide 7 - Slide

Significantie regels: optellen/aftrekken
  • Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de meetwaarden in de opgave.
  • Bij het afronden van je antwoord gebruik je het minst aantal decimalen van de meetwaarden uit de opgave.
  • Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa's (optellen van atoommassa's).

Slide 8 - Slide

Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram. Hoeveel gram heb je bij elkaar?

Antwoord
1,3 + 2 + 6,03 = 9,33. Bij afronden kijk je naar het getal met het minst aantal decimalen. Hier het getal 2 (geen decimalen). Je antwoord krijgt dus ook geen decimalen. Afgerond heb je dus 9 gram.

Slide 9 - Slide

Significantie regels: vermenigvuldigen/delen
  • Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
  • Dit zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen dus wel mee).
  • Bij afronden gebruik je het minst aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.

Slide 10 - Slide

Significante cijfers: voorbeelden
3,15 = 3 significante cijfers
3,10 = 3 significante cijfers (0 achteraan telt ook mee)
0,31 = 2 significante cijfers (0 vooraan telt niet mee)

Slide 11 - Slide

Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Een blok heeft de volgende afmetingen: 1,00 m * 2,10 m * 0,85 m. Bereken het volume van het blok.

Antwoord
V = l*b*h = 1,00 * 2,10 * 0,85 = 1,785 m3
1,00 en 2,10 beiden 3 sig.cijfers; 0,85 2 sig.cijfers. Afronden dus op 2 sig.cijfers (minste aantal). Antwoord wordt 1,8 m3.

Slide 12 - Slide

Wetenschappelijke notatie
  • Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10).
  • Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 1 en 9.
  • 13999 afronden op 3 sig.cijfers = 1,40*104
  • 0,0045 afronden op 2 sig.cijfers = 4,5*10-3

Slide 13 - Slide

1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 14 - Quiz

12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 15 - Quiz

dichtheid van zwavelzuur
is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 16 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
1,23
A
1
B
2
C
3
D
123

Slide 17 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
80000
A
1
B
4
C
5
D
8

Slide 18 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 19 - Quiz

Hoeveel significante cijfers?
1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie?
12500
A
1,25*10^4
B
1,25*10^5
C
1,25*10^-4
D
1,25*10^-5

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie?
9999
A
9,9*10^3
B
9,99*10^3
C
1,0*10^3
D
1,0*10^4

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie?
0,0009
A
9*10^3
B
9*10^4
C
9*10^-3
D
9*10^-4

Slide 23 - Quiz

Rond af op 2 significante cijfers
1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3

Slide 24 - Quiz

Rond af op 2 significante cijfers
0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3

Slide 25 - Quiz

10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000

Slide 26 - Quiz

250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000

Slide 27 - Quiz

5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9

Slide 28 - Quiz

9800 kg/m3 = ... g/L
A
9800
B
9,8
C
9,8*10^6
D
980

Slide 29 - Quiz

Pim weegt 3,355 g zetmeel af. Joost gebruikt een andere weegschaal. Joost weegt 3,2 g zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
A
7
B
6,5
C
6,6
D
6,555

Slide 30 - Quiz

In een maatcilinder heb je 50,00 mL spiritus afgemeten. Je hebt de massa bepaald: 42,5 gram. Bereken de dichtheid van de spiritus.
A
0,9
B
0,85
C
0,850
D
0,8500

Slide 31 - Quiz

Significantie bij sk toetsen
  • Bij elke berekening rond je af op 2, 3 of 4 significante cijfers.
  • Tenzij in de vraag staat 'Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers', dan moet de significantie precies goed zijn, anders -1 punt.

Slide 32 - Slide

Aan de slag!
Maken 1, 5 t/m 7, 9, 10, 14, 15, 17

Slide 33 - Slide