donderdag 17/11

• Frans
• Lager onderwijs

Unité 6

janvier

février

mars

avril

mai

juin

juillet

août

septembre

novembre

novembre

octobre

décembre

een feest

1. une date
2. une fête
3. un anniversaire

Kerstmis

1. Noël
2. Pâques
3. le nouvel an

Wanneer is jouw verjaardag?

1. Quelle est la date?
2. C'est quand, ta fête?
3. C'est quand, ton anniversaire?

Vandaag zijn we 14 november.

1. Aujourd'hui, nous sommes le quatorze novembre.
2. Aujourd'hui, nous sommes quatorze novembre.
3. Aujourd'hui, nous sommes le quatorze octobre.

Vrolijk kerstfeest!

1. Bonne Noël!
2. Joyeux Noël!
3. Contente Noël!

De vakantie

1. le vacances
2. la vacances
3. les vacences

werkwoorden verleden tijd

klankverandering:

volg de spellingsregels 

De vlieg ...... door de kamer
(vliegen)

Ivo ....... Jorieke de deur
(wijzen)

Marieke ...... om het telefoonnummer van die jongen.
(vragen)

Die broer en zus ...... erg veel op elkaar.
(lijken)

Mijn ouders ...... ervoor om met de auto te gaan.
(kiezen)

werkwoorden verleden tijd

geen klankverandering:

stam + te(n)

stam + de(n)

werkwoorden verleden tijd

geen klankverandering:

stam + de(n)

stam + te(n)

't kofschip

Toen de muziek ......, begon de stoelendans.
(starten)

Boris ...... zijn opa en oma voor het logeren.
(bedanken)

De zuster ...... haar patiënten met zorg.
(verplegen)

De jongen ....... zijn initialen in de stam van de boom.
(kerven)

Het typisch gedrag van de leerling ....... de leerkracht.
(verbazen)

werkwoorden verleden tijd

klankverandering

stam + te(n)

stam + de(n)

De jongens ...... de hele tijd buiten.
(spelen)

Jan ....... regelmatig zijn huiswerk.
(vergeten)

Hij ...... de boekentas van Jef niet mooi.
(vinden)

....... jullie gisteren te laat op school?
(komen)

Mama ...... op luide toon tegen oma.
(praten)