Wat neem je mee naar de toets:
Pen, potlood, gum, geodriehoek en rekenmachine
Wat moet je kennen voor de toets:
* Je kunt rekenen met machten (5.1)
* Je kunt berekeningen met machten en wortels maken op je rekenmachine (5.1)
* Je kunt berekeningen met een deelstreep op je rekenmachine maken (5.3)
* Je kunt rekenen met formules met een deelstreep (5.3)
*Je kunt rekenen met formules en haakjes (5.4)
* Je kunt een parabool tekenen (5.5)
* Je kunt de grafiek bij een wortelformule tekenen (5.6)
* Je kunt gegevens aflezen uit een periodieke grafiek (5.7)