zinsbouw introductie

Zinsbouw introductie
Lesdoelen: 
1 Je kent 2 regels voor de plaats van werkwoorden in de zin.
2 Je kunt voorbeelden geven van tijdsbepalingen en plaatsbepalingen.


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinsbouw introductie
Lesdoelen: 
1 Je kent 2 regels voor de plaats van werkwoorden in de zin.
2 Je kunt voorbeelden geven van tijdsbepalingen en plaatsbepalingen.


Slide 1 - Slide

Welke zin heeft NIET de goede volgorde?
A
De man loopt op de trap.
B
Loopt de man op de trap?
C
Op de trap loopt de man.
D
Op de trap de man loopt.

Slide 2 - Quiz

Welke zin is niet goed?
A
Om kwart over 1 ik ga naar huis.
B
Ik ga naar huis om kwart over 1.
C
Om kwart over 1 ga ik naar huis.
D
Om kwart over 1 gaan we naar huis.

Slide 3 - Quiz

 regel: PV op 2
pv = het werkwoord dat bij het onderwerp hoort.
Het paard     EET     gras.
In de kantine     KOPEN      we een broodje.
Straks      GAAN      we naar de film.

Slide 4 - Slide

Zet de woorden in de goede volgorde.
Let op de hoofdletter!
zoeken paddenstoelen in de herfst We

Slide 5 - Open question

Zet de woorden in de goede volgorde. Let op de hoofdletter.
zoeken paddenstoelen In de herfst we

Slide 6 - Open question

Een zin kan beginnen met 
Het onderwerp.  De kat eet een vis.
Een tijdsbepaling. Vandaag eet de kat een vis.
Een plaatsbepaling. Buiten eet de kat een vis. 

Slide 7 - Slide

Bedenk 2 zinnen bij deze foto. Begin met de tijd en begin met de plaats. Bespreek ze met je buur.

Slide 8 - Slide

Schrijf de zinnen bij de vorige foto op.

Slide 9 - Open question

Hoe kan je de tijd herkennen?
- Het is een tijdstip (bijvoorbeeld: Om kwart over 3 moet ik...)
- Je leest de naam van een dag (maandag gaat hij....)
- Je leest de naam van een maand/jaar (In februari ben ik..., In 1980 is Juf Marina...)
- Je leest een periode (Volgende week maken wij....)
- Korte woordjes (Als ik ziek ben, dan moet ik...., Eerst eet ik vlees, daarna eet ik soep)

Slide 10 - Slide

Bedenk een korte zin die begint met een tijdsbepaling. (wanneer)
Denk aan de volgorde: pv op 2

Slide 11 - Open question

Hoe kan je de plaats herkennen?
- Je leest in de zin ervoor het woord WAAR (Waar ben jij geboren? In Frankrijk ben ik geboren)
- Je leest een plaatsnaam (Roosendaal, Engeland, Amsterdam)
(In Amsterdam lopen veel toeristen)
- Kleine woordjes (Daar wonen nieuwe mensen)

Slide 12 - Slide

Bedenk een korte zin die begint met een plaatsbepaling. (waar)
Denk aan de volgorde: pv op 2

Slide 13 - Open question